De eeuw van de Bourgondiërs (1384-1482)

Margaretha, dochter van Lodewijk van Male, huwde met Filips de Stoute van Bourgondië, broer van de Franse koning. Het was dus niet denkbeeldig dat Vlaanderen door Frankrijk zou worden ingenomen. De hertogen van Bourgondië hadden immers een Franse droom. Ze wilden aan de macht komen in Frankrijk, maar in dit opzet zijn ze nooit geslaagd. Na verloop van tijd gingen de Bourgondische hertogen echter een heel eigen koers varen en werden ze zelfs een bedreiging voor het grote Frankrijk. Tevens kwamen ze geregeld in conflict met de steden die zelfbewuste, bemiddelde en machtige bolwerken waren geworden.

Filips de Stoute (1384-1404)

Een mild beleid

Toen Lodewijk van Male in 1384 stierf, kwam het graafschap Vlaanderen in handen van Filips de Stoute. Dit was het begin van ‘de eeuw van de Bourgondiërs’. Vlaanderen was toen nog een strijdtoneel. Het zou nog tot 1386 duren vooraleer het tot een vergelijk kwam.

Door de voortdurende onlusten was het graafschap economisch verzwakt en waren buitenlandse kooplui andere oorden gaan opzoeken. Het gevaar dat de strijd tussen de hertog, die streefde naar centralisatie, en de zelfstandige steden weer zou beginnen, was altijd aanwezig. De tegenstellingen tussen hertog en steden zouden gedurende de eeuw van de Bourgondiërs blijven bestaan.

Daarom koos Filips voor een zacht beleid met een nieuwe militaire strategie. De bestaande versterkingen werden waar nodig heropgebouwd en er werden 4 nieuwe kastelen gebouwd, waarvan één in Oudenaarde.

Het Kasteel van Bourgondië (het Nieuw kasteel)

De ligging van Oudenaarde, stroomopwaarts ten opzichte van Gent, zorgde meermaals voor onvrede bij het grote Gent. In Oudenaarde kon men de verbinding met Frans-Vlaanderen, Artesië en Henegouwen blokkeren en de bevoorrading van Gent stilleggen. Dit gebeurde onder meer bij de Gentse opstand van 1379 tot 1385.
In 1290 had men de stad ommuurd om deze toen te beschermen tegen de Franse drang naar expansie. De muren konden later de Gentenaars echter niet stoppen. De verdediging voldeed met andere woorden niet. Het zwakke punt was de plaats waar, stroomafwaarts richting Gent, de Schelde de ommuring kruiste. Daarom besloot Filips hier op de rechteroever van de Schelde een versterking op te richten.

De eerste bouwcampagne startte nog tijdens de naweeën van de Gentse Opstand en liep van oktober 1385 tot oktober 1386. Merkwaardig is dat de werken niet onderbroken werden door de winter wat anders wel de gewoonte was bij bouwwerkzaamheden. In Ename werd een bakoven gemetst om de bouwwerf te kunnen bevoorraden met bakstenen. Grachten werden opgevuld en er werd in korte tijd heel wat gebouwd: een donjon (de grande tour), 2 andere torens, een ringmuur, een brug tussen de grote toren en de toren aan de overzijde van de Schelde, toegangspoorten, een keuken, een grote zaal, 3 ovens, … Rond het geheel kwam een natte gracht gevoed door de Schelde.

Zicht op het Bourgondisch kasteel met daarnaast het gerechtsgebouw

De tweede bouwcampagne liep van juni 1394 tot september 1403 en leverde onder meer volgende bouwwerken op: een ringmuur rond de grande tour langs de burchtgracht, een nieuwe stal voor de paarden, 2 torentjes op beide uiteinden van de nieuwe ringmuur, een ophaalbrug aan de stadszijde en een weergang aan de kasteelmuren.

In de jaren 1415-1416 werden herstellingswerken uitgevoerd en werd het kasteel verblijfsvriendelijker gemaakt zodat er residentieel kon gewoond worden.

Het kasteel had niet enkel een militaire waarde, maar was ook een prestigeproject van de graaf dat zijn gezag diende te onderlijnen. Het imposante bouwwerk moest indruk maken en de macht van de hertogen tonen. In het kasteel verbleef een beperkt permanent garnizoen. In oorlogstijd kon het meer troepen herbergen.

Het kasteel werd onder Jan zonder Vrees in Vlaanderen de belangrijkste verblijfplaats van het hertogelijk hof aan deze zijde van de Leie. Het residentieel kasteel met een kleine binnenplaats was de verblijfplaats van verschillende hertogen van Bourgondië. Menig gekroond hoofd verbleef hier zoals bv. Keizer Karel en Filips II.

Het kasteel kreeg door de eeuwen heen heel wat bestemmingen

Het kasteel onderging begin 17de eeuw een grote verbouwing als ambtswoning van de stadsgouverneur en werd het ‘gouvernement’ genoemd. In 1679 werd dicht bij het kasteel, dat toen als kazerne diende, een monumentale fontein opgericht die in de drinkwatervoorziening van de troepen voorzag. In 1719 sloopte men een gedeelte van het kasteel en werd een nieuwe voorbouw gebouwd. In 1782 ging het kasteel onder de hamer en werd het verkocht aan de Gentse ondernemer P.F. Schepers. Deze kreeg in hetzelfde jaar een octrooi voor de inrichting van een economische graanmaalderij met drie molens. De molens werden gebouwd door de architecten Ph. Van der Meersch en A. Van den Hende. In 1790 werd het kasteel door een volksopstand ernstig beschadigd. In 1792 richtte Schepers er de grootste houtzagerij van het land in. Anno 1817 werd het eerste gerechtshof van Oudenaarde in het kasteel ondergebracht (tot 1824). De molen werd tenslotte in 1825 onteigend en het gebouw deed later dienst als militair hospitaal, schoolgebouw, vredegerecht en stadsbibliotheek, om ten slotte in 1967 gesloopt te worden voor de uitvoering van de Scheldewerken. Hiermee kwam een triest einde aan het bestaan van het ‘rattenkasteel’.

Jan zonder Vrees (1404-1419)

Bij testament had Filips bepaald dat zijn zoon Jan (zonder Vrees) Vlaanderen erfde. Hij dankt zijn bijnaam aan zijn deelname aan de mislukte kruistocht tegen de Ottomaanse sultan Bayezid I in 1396. Jan zonder Vrees had meer belangstelling voor wat er in Frankrijk gebeurde, dan wat er zich in Vlaanderen afspeelde. Hij probeerde, net zoals zijn vader, de bestuurlijke macht te grijpen over Frankrijk. Bij zijn aantreden werden eisen gesteld. De hertog moest zijn hof en de Rekenkamer in Vlaanderen houden en de privileges van de steden herbevestigen. De Vlamingen wilden tevens dat er opnieuw handel kon gedreven worden met Engeland en er een neutrale koers gevaren werd in de Honderdjarige Oorlog om de wolimport te garanderen. Een andere eis was dat de bestuurstaal het Vlaams zou worden.

Jan zonder Vrees willigde al deze eisen in. In 1405, het jaar dat hij zijn Blijde Intrede deed in Oudenaarde, liet hij de Raad van Vlaanderen naar de stad overbrengen. Na amper 2 jaar verhuisde de Raad al naar het grote Gent. Ook beloofde de graaf bij de Franse koning te lobbyen om een handelsakkoord met de Engelsen te verkrijgen, zodat de handel en nijverheid in Vlaanderen kon heropleven. Door toegevingen op korte termijn te doen, hoopte hij op lange termijn dingen te realiseren.

Bij de Raad van Vlaanderen in Oudenaarde regende het in die tijd klachten over het feit dat de grote steden hun wil wilden opleggen aan de kleinere steden van de buitengebieden.

De hertog wilde zijn invloed in Frankrijk vrijwaren door te proberen om aan het beleg van Calais, dat sedert 1347 in Engelse handen was, een einde te maken. Zijn rivaal Lodewijk van Orleans stak daar echter een stokje voor. De soldaten werden gedwongen zich te ontwapenen en naar huis terug te keren.

Er heerste ondertussen armoede en ontevredenheid omdat de handel met Engeland maar niet op gang kwam. Geen handel, geen productie, geen voedsel.

Hoewel dubbelhartigheid en misleiding aan beide kanten meespeelden, kwam er in 1407 dan toch een Anglo-Vlaams handelsakkoord tot stand dat volledig losstond van de oorlog tussen Engeland en Frankrijk.

In datzelfde jaar kwam hertogin Margaretha van Beieren naar Oudenaarde waar ze in het Bourgondisch kasteel verbleef. Oudenaarde was één van de verblijfplaatsen van het rondtrekkende Bourgondische hof en werd zelfs de stad der edelen genoemd.

De macht en de autonomie van de steden was voor de hertog een doorn in het oog. Toen er in Brugge oproer ontstond, zag hij zijn kans om de stedelijke autonomie aan te pakken. Hij zou eens tonen wie het voor het zeggen had. Hij legde aan Brugge het Calfvel op, waardoor de stedelijke zelfstandigheid van de stad serieus werd ingeperkt.

Door zijn aanhoudende inmenging in de Franse binnenlandse politiek kwam hij echter in de problemen en diende hij beroep te doen op de Vlaamse steden met hun milities. Hij was genoodzaakt het Calfvel in te trekken en andere toegevingen te doen. Nog tijdens zijn strijd zouden de steden hem in de steek laten.

De graaf had in het voorjaar van 1411 gevraagd of de Vlamingen met hem wilden optrekken naar Frankrijk om zijn vijanden te bestrijden. Het had heel veel moeite gekost, maar uiteindelijk stonden de Vlaamse steden, waaronder Oudenaarde, op één lijn en trokken met hem ten oorlog.

Oudenaarde bezat wel geen echt stadsleger, maar dit wilde niet zeggen dat de burgers niet betrokken werden bij de conflicten in Vlaanderen en daarbuiten. Zo vertrokken ongeveer 70 mannen met 12 karren, beladen met kleine kanonnen, samen met het Vlaamse leger naar Douai waar het hertogelijk leger hen opwachtte. Van daaruit ging men de vijandige coalitie van de Armagnacs tegemoet. Na al strijd geleverd te hebben, keerden de duizenden Vlamingen die meestapten in het leger plotseling hun kar en gingen al plunderend terug naar het vaderland. De reden lijkt onduidelijk … Waren er verraders onder de soldaten? Waren de Vlaamse kapiteins omgekocht? Was de soldij niet betaald?...

Oudenaarde bleef in de jaren die volgden hertoggezind. Toen in 1413 een compagnie Bourgondische soldaten de Schelde wilde oversteken in Avelgem, huurde Oudenaarde 5 boten die naar Avelgem werden gebracht om ze naast elkaar te leggen en aan elkaar vast te spijkeren. Op die manier kon het leger de Schelde oversteken.

Hertog Jan bleef tot aan zijn dood in 1419 in strijd met de Armagnacs. Hij werd uiteindelijk in een hinderlaag gelokt en het hoofd ingeslagen.

Filips de Goede, de graaf met de fluwelen handschoen (1419-1467)

Een streven naar een groot Bourgondisch rijk

Deze graaf had maar één grote doelstelling, namelijk de vereniging van Vlaanderen met Brabant en Limburg onder Bourgondisch gezag, en een groot Bourgondisch rijk stichten. Hij pakte alles aan met een fluwelen handschoen en hield rekening met de eigenheid van de steden. Hij wilde Holland, Zeeland en Henegouwen met Vlaanderen en Brabant verenigen. Hij werd in 1433 uitgeroepen tot graaf van Holland, Henegouwen en Zeeland, en heer van Friesland.

Filips de Goede deed in 1420 zijn Blijde Intrede in Oudenaarde. Net als zijn voorganger verbleef Filips ook regelmatig in Oudenaarde.

In 1427 werden onze streken getroffen door een hongersnood. Er was een gebrek aan graan zodat de bakkers maar weinig brood konden bakken. De overheid besloot daarop dat het voortaan toegelaten was, dat iedereen zelf zijn brood mocht bakken, hetgeen tot dan verboden was.

Filips was een durver en een vechter die niet vies was om oorlog te voeren. Dit kostte natuurlijk veel geld. Hij voerde een Engelse politiek. Het Engels laken kon zonder invoerbeperkingen ingevoerd worden. Hierdoor hadden de Vlaamse wevers nagenoeg geen werk meer zodat een verbod op de import van Engels laken geëist werd.

Een en ander dreef Filips de Goede opnieuw in de armen van de Franse koning. Deze kon elke bondgenoot in zijn strijd met de Engelsen goed gebruiken. In 1435 werd de Vrede van Atrecht gesloten. Het grondgebied van de hertog werd aanzienlijk uitgebreid en hij moest niet langer de Franse koning als leenheer erkennen voor het graafschap Vlaanderen.

De reactie van Engeland bleef niet uit. Zo werd de woluitvoer naar Vlaanderen onmiddellijk stopgezet. In Londen werden Vlaamse kooplui in de gevangenis gegooid en de Engelse vloot viel Vlaamse schepen aan. Hierdoor kreeg Filips snel de Vlaamse steden aan zijn zijde. Gent en alle kleinere steden, waaronder uiteraard Oudenaarde, namen deel aan een veldtocht die de vijand uit het continent, meer bepaald uit Calais, moest verdrijven. Teneinde de Oudenaardse inbreng te betalen, werden lijfrenten verkocht. Daarop vielen de Engelsen de Vlaamse kust en Zeeland binnen en plunderden Zuid-Vlaanderen. De Gentse en Brugse milities waren het beleg van Calais snel beu en keerden terug naar huis. De Oudenaardse militie is 2 maanden gebleven om uiteindelijk zonder succes terug te keren. Filips moest immers het beleg opgeven. In 1438 verzoende Filips de Goede zich met Engeland met als gevolg dat er opnieuw wol werd geleverd. De economie deed het snel beter.

In hetzelfde jaar deed zich een incident voor. Toen Gentse poeliers hun kippen en kapoenen op de wekelijkse markt in Oudenaarde kwamen kopen, werden ze verjaagd door de Oudenaardse burgers die door de voedselschaarste liever hun eigen kiekens wilden opeten. Tijdens de schermutselingen werd één Gentenaar gedood. Als reactie werden in Gent 2 poorters van Oudenaarde gevangengenomen. Pas na bevel van de hertog werden ze vrijgelaten. Aan dit voorval hielden de Oudenaardisten er een bijnaam van ‘kiekenfretters’ aan over.

In conflict met Gent: de Gentse oorlog (1452-1453)

Filips de Goede, die er een geldverslindende levensstijl op nahield en steeds wel ergens zijn macht wilde uitbreiden, had geld nodig en klopte aan bij de steden. De belastingen drukten zwaar op de bevolking. Filips mengde zich meer en meer in de stedelijke politiek van Gent en overtrad de Gentse privileges. Om de invloed van de Gentse ambachten in het stadsbestuur te breken wilde hij eigen getrouwen in de schepenbank benoemen. Hierdoor kwam hij in 1449 in conflict met de ambachtsbesturen. Toen hij in 1450 een zoutbelasting wilde invoeren, was het hek van de dam. Een overeenkomst tussen Gent en de graaf was nu onmogelijk geworden. De kleine steden Oudenaarde, Kortrijk, Geraardsbergen en Dendermonde schaarden zich niet achter de houding van Gent.

Filips liet daarop in 1451 de Schelde te Oudenaarde afsluiten. Een economische blokkade tegen Gent was een feit. Oudenaarde was ingepalmd door de Bourgondische troepen onder leiding van Simon de Lalaing en Lodewijk van Schorisse. Oudenaarde verwachtte een inval van Gent en liet de ‘bollewercken’ aan de Eine- en Beverepoort versterken. Snel werden de stadswallen met grote hoeveelheden aarde versterkt door mannen en vrouwen die hiervoor met bier betaald werden. In Doornik werden tonnen salpeter en buskruit gekocht. De poorten werden versterkt en kanonnen werden op de stadswallen geïnstalleerd. De stad financierde haar verdediging gedeeltelijk zelf. De buitenlieden werden de stad uitgezet omdat men vreesde voor een list om van binnenuit de stad in te nemen. Hierop ontstond er een samenscholing van buitenlieden buiten de stadsmuren, waaronder een 200-tal amokmakers uit Zingem en Asper.

De Gentenaren onder leiding van Lieven Boone beslisten uiteindelijk in april 1452 van Oudenaarde te beleggen. Oudenaarde was opnieuw een slachtoffer geworden van zijn strategische ligging. Zonder eigen toedoen was de stad andermaal lijdend voorwerp in de strijd tussen Gent en het centrale gezag.

De Gentenaren staken boerderijen en molens in Bevere en Eine in brand. Op de Eindries werd het klooster van Sion ingenomen. Een ander deel van de bezetters zat in Edelare. Er werden 8 boten naar Oudenaarde gestuurd om een brug te maken over de Schelde, zodat de Witte Kaproenen op beide oevers zouden kunnen opereren.

Het beleg duurde echter niet lang. Bourgondische troepen kwamen naar Oudenaarde en gingen de confrontatie met Gent aan. Vanuit de stad kwam er een uitval langs de Berg- en Baarpoort. Op 24/04/1452 werd in enkele uren tijd het Gentse leger verdreven.

Het verhaal van de Dulle Griet

De legende dat de Gentenaars hun groot kanon, de Dulle Griet, hierbij achtergelaten hebben, is een fabeltje. De Dulle Griet werd zelfs niet ingezet in de belegering van Oudenaarde. De oorlogsbuit was groot. Heel wat kanonnen en krijgsvoorraad vielen in handen van Oudenaarde, maar daar was de Dulle Griet niet bij.

Over de inzet van de grote bombarde door de Gentenaars bij het beleg van Oudenaarde in 1452, ontbreekt immers elk concreet bewijs. Er is geen enkele bron die dit staaft. Bij dit tweede beleg van Oudenaarde richtten de Gentenaars met hun beschietingen voornamelijk schade aan bij de stadspoorten en in de stad zelf. De Gentenaars hebben hierbij uitsluitend met hun klassieke stedelijke artillerie gevuurd (kalibers van 120 tot maximaal 300 mm).

Het was voor de Gentenaars een schielijk onmogelijke zaak om de Dulle Griet, door zijn omvang en gewicht, vanop het Scheldeniveau tot op de Edelareberg te sleuren om er de stad Oudenaarde mee te beschieten.

Een andere stelling dat de Dulle Griet reeds bij het eerste beleg van Oudenaarde in 1382 door de Gentenaren is gebruikt, is eveneens een dwaling.

De Dulle Griet op het Groot Kanonplein bij de Vrijdagsmarkt in Gent

Zelfs de stelling dat de Dulle Griet van Gent was, is niet correct. Het kanon was eigendom van de Bourgondische hertogen. Het Groot Kanon, ook gekend onder de naam Grote Griet en Rode Duivel, is een volledig gesmeed kanon bestaande uit een loop en een kamer van gesmede banden, naar verluidt 16.000 kg zwaar en 5,025 m lang. Het achterdeel van de kamer is gemerkt met het Bourgondisch Sint-Andrieskruis met in de hoeken de vuurslag en vuursteen van het Gulden Vlies en het wapen dat de hertogen van Bourgondië sinds 1430 voerden. Het kanon is rond het midden van de 15de eeuw vervaardigd voor de hertogen van Bourgondië, en op basis van de gelijkenis met een in Edinburg bewaard kanon hoogstwaarschijnlijk eveneens in Bergen vervaardigd.

Alleen over het vervoer van het kanon in 1578 vanuit Oudenaarde naar Gent onder het calvinistisch bewind, zijn er sporen in de stadsrekeningen van Gent en Oudenaarde en in de kronieken van Johan Van den Broecke, Christoffel Van Hueme, Jonas Quamoere en Bartolomeus De Rantere.

Het ‘Groot Kanon’ werd uit de lakenhal van Oudenaarde gehaald, of moet ik zeggen ‘gestolen’, en met man en macht, maar vooral met véél moeite in een boot gehesen en naar Gent gevaren, ter aanvulling van het grof geschut dat noodzakelijk was om weerwerk te bieden aan de Spaanse bezetting. Bij aankomst bleek het kanon evenwel onbruikbaar! In 1783 werd het Groot Kanon op drie arduinen voetstukken geplaatst, versierd met festoenen, op het pleintje waar het nu nog steeds rust (‘…als zegeteeken bewaerd, door den Gentschen kapitein Rockelfing, den 25 February 1578, weder gewonnen, en met een schip langs de Schelde naer Gent gebragt; alwaer het den 8 Maert aen de kaei van ’t Kuipgat (rechtover het oude Gerechtshof) ontscheept werd. Den 15 september daerna plaatste men het hier op den oever der Lei op houten schragen, welke verscheidene malen vernieuwd werden, tot dat men, in 1783, het kanon op dry, rond uitgekapte arduinsteenen plaetste, waerop het thans nog rust’).

Verdere onrust

De rest van 1452 waren er schermutselingen tussen de Gentenaars en Oudenaarde. De afloop was veelal gruwelijk. Er werden geen gevangenen genomen. De overwonnenen werden meestal direct opgeknoopt. In maart 1453 nam kapitein Simon de Lalaing negen Gentse groententers gevangen in Nazareth. Hij liet ze in Bevere in 9 verschillende bomen ophangen.

Toen Filips de Goede in juli 1453 het kasteel van Gavere had ingenomen, wachtte hij de Gentenaars op. Tijdens de beslissende slag van Gavere werd op 18/07/1453 het Gentse leger in de pan gehakt. De overlevering beweert dat de Gentse milities in paniek raakten omdat per ongeluk een grote lading buskruit in hun gelederen ontplofte. De daaropvolgende vrede van Gavere was vernederend voor de Gentenaars. Gent kreeg een boete van 840.000 pond, dit is vergelijkbaar met de totale som die het hele graafschap Vlaanderen gedurende 3 jaar aan de hertog betaalde. Sinds het ontstaan van het Gentse kwartier in de 12de eeuw was het de eerste maal dat Gent zijn rechten op het omliggende platteland zag verminderd worden. Het centraal gezag van de hertog werd uitgebreid door de Gentse economische, juridische en politieke macht over het hinterland af te schaffen. Voor Oudenaarde veranderde er weinig. Men kon zich wel onafhankelijker gedragen tegenover Gent, doch in de plaats kwam een Bourgondische overheersing. De hertog had zijn centraal gezag gevoelig uitgebreid.

Na het verdrag van Gavere maakte de hertog zijn opwachting in Oudenaarde dat onverdeeld achter hem had gestaan.

Gent en Oudenaarde herstelden vlug van de schade. Op het platteland was het echter gedurende jaren nog kommer en kwel. Een voorbeeld hiervan was dat het hospitaal in Oudenaarde zijn pachtinkomsten op het platteland drastisch zag dalen. De hoeven en velden lagen er verlaten bij.

In 1455 stond andermaal een leger van opstandige Vlamingen, waaronder opnieuw muitzieke boeren uit Zingem en Asper, aan de Oudenaardse stadspoorten. Toen ze zagen dat het hen niet zou lukken de stad in te nemen, vertrokken ze even snel als ze gekomen waren.

Filips de Goede was een handige jongen, die indien Vlaanderen niet in de pas liep, dreigde de handel tussen Engeland en Brabant te zullen aanmoedigen. Door zijn liederlijk leven (4 huwelijken, ontelbare minnaressen en bastaardkinderen, oorlogen en grote feesten) werd hij snel oud en geestesziek. Vóór hij op kruistocht kon vertrekken, zakte hij weg in seniliteit. De Fransen profiteerden hiervan door hem grondgebied te laten afstaan. Daarom nam zijn zoon Karel de Stoute in 1467, nog tijdens Filips leven, de macht over.

Een kruistocht tegen de Turken

Eerder, in 1464, trok Karel samen met zijn halfbroer Anton van Bourgondië op kruistocht tegen de Turken. De kruisvaart kwam er na eindeloze voorbereidingen en na diverse schitterende intochten waaronder ook te Oudenaarde.

Kapitein Robert Delandt maakte samen met een compagnie van 42 burgers uit Oudenaarde deel uit van de kruisvaarders. De Bourgondische vloot met voornamelijk Vlaamse troepen, op weg naar het oosten van de Middellandse zee, is echter nooit verder gekomen dan Ceuta in Spaans Marokko. Op verzoek van de Portugese koning kwam men het plaatselijke garnizoen ter hulp tegen de Moren die de stad belegerden. Na de dood van de paus die de kruistocht had uitgeroepen, werd het vervolg van de Bourgondische expeditie afgeblazen. Ceuta werd door de Vlamingen later overgedragen aan Spanje. De wraak voor de catastrofe van Nicopolis onder Karels grootvader is er nooit gekomen.

Karel de Stoute (1467-1477), steeds in oorlog

Graaf Karel wilde alle Bourgondische bezittingen onderbrengen in één soevereine en onafhankelijke staat. Hij wilde niet afhankelijk zijn van leenheren. Hij eiste onvoorwaardelijke trouw en gehoorzaamheid van Vlaanderen en drukte steeds zijn wil, al dan niet hardhandig, door. Hij was steeds in oorlog hetgeen veel geld koste. Daarom voerde hij steeds nieuwe belastingen in.

Hij deed in 1468 zijn Blijde Intrede in Oudenaarde. De voornaamste edelen van de stad, de baljuw en de schepenen, reden te paard de hertog tegemoet. Buiten de stad verwelkomden zij de vorst met een rede. Enkele uit de stad verbannen misdadigers vroegen gratie.

Karel de Stoute (schilderij P.P. Rubens)

Traditioneel werd hen deze gratie toegekend. Van aan de Enamestraat tot aan de Bergpoort stond de volledige geestelijkheid van de stad opgesteld. Zij droegen alle relikwieën van de kerken van Oudenaarde en Pamele. De deken bood de vorst een kruis aan dat hij kuste. De notabelen van de stad stonden eveneens opgesteld. Het waren de leden van de Raad van de stad, waarin onder meer de ambachten vertegenwoordigd waren. De Bergpoort was behangen met het wapen van de vorst en de stad, en de edelen, schepenen, baljuw, geestelijken en notabelen trokken samen met de vorst door de stad onder het klokkengelui van alle kerken van Oudenaarde. De straten waren bestrooid met groen en de huizen behangen met witte lakens. In de straten werden figuurvoorstellingen gehouden, die normaal voorbehouden waren voor de sacramentsprocessie. Op de markt stond het Ros Beiaard en de 4 heemskinderen. Aan de kerk werd de hemelvaart van Maria uitgebeeld. Ook Christus die zijn kruis droeg en de gekruisigde Christus werden uitgebeeld. De kosten voor dit alles werden door de bevolking gedragen. De stadskast moest bijna niet tussenkomen. Om de optocht en straatdecoratie in goede banen te leiden, werd beroep gedaan op de rederijker Jan van de Vivere.

Na de Blijde Intrede werd de vorst ontvangen door de Oudenaardse geestelijkheid. Hij bracht een bezoek aan de dames van het hospitaal om vervolgens de kerk binnen te gaan en het hoogaltaar te kussen. De vorst woonde de Heilige Mis bij. Nadien volgde een bezoek aan het stadhuis. De vorst zwoer trouw aan de privileges van de stad. Daarna kwam hij op het balkon om de eed van trouw van de op de markt verzamelde bevolking af te nemen. ’s Avonds volgde voor de vorst, zijn gevolg, en voor de notabelen, een grote feestmaaltijd in het stadhuis. Het stadhuis werd verlicht en er werd een groot vuur op de markt gemaakt. De kosten werden door de stadskas gedragen. Alle overige feestelijkheden werden aan de bevolking overgelaten.

In 1469 liet Karel de Stoute de 3 staten samenkomen in Gent. Hij liet weten dat hij een serieus geschil had met de koning van Frankrijk en vroeg iedereen aan hem trouw te zweren en klaar te zijn om de wapens op te nemen en, indien nodig, om hun gezin te beschermen. Pas na zijn dood werd de Franse dreiging echt voelbaar.

In 1474 kwamen de steden in opstand tegen de hoge belastingen en beden van de hertog. De laatste gevraagde beden werden hem geweigerd en naar de aanwerving van 10.000 soldaten uit Vlaanderen kon hij fluiten. Hij kreeg ook de adel en de geestelijkheid tegen hem. Hij had hen immers verplicht zich aan te sluiten bij het hertogelijk leger. In januari 1477 leed hij een zware nederlaag bij Nancy en sneuvelde.

Maria van Bourgondië (1477-1482)

Tijdens Karel zijn leven had de Franse koning spionnen in Vlaanderen en Brabant gedropt die onrust moesten stoken in ruil voor Frans goud. Toen Karel op het slagveld stierf, maakte de Franse koning zich op om Noord-Picardië en Artois in te lijven. Hij financierde in de Vlaamse steden de opstand om het Bourgondische juk af te gooien.

Na de plotse dood van Karel de Stoute was voor Gent het moment gekomen om de vrede van Gavere af te schaffen. Gent en Brugge profiteerden van het tijdelijke machtsvacuum om het staatsbestel te reorganiseren. In die sfeer werd Karel de Stoute opgevolgd door zijn dochter Maria. Zij werd onmiddellijk geconfronteerd met de ontevredenheid van de steden omwille van het oorlogszuchtig en centralistisch beleid van haar vader. Door de toekenning van het Groot Privilege in februari 1477, verkreeg Maria financiële en militaire steun van de Staten-Generaal, dit is de verzamelde vertegenwoordiging van de 3 standen. Ook moest zij, om tegemoet te komen aan het particularisme, aan verscheidene gewesten en steden eigen keuren verlenen. Lokale en regionale rechten werden in ere hersteld. De Staten-Generaal, verkreeg een grotere inspraak in het fiscale en militaire beleid van de Bourgondiërs. Op de Gentse Vrijdagsmarkt werden de 2 grootste ambtenaren van haar vader terechtgesteld. Toch slaagde ze erin snel het vertrouwen van haar onderdanen te winnen.

Haar moeder Margaretha van York (zie foto) werd door de Staten-Generaal gedwongen om het hof te verlaten. Zo kon ze geen invloed meer hebben op haar dochter. Ze trok zich samen met een aantal hovelingen in Oudenaarde terug en ging in het steen De Gouden Appel wonen. De drukker Arnold De Keyzer kreeg van Margaretha een toelage waardoor hij zich in Oudenaarde kwam vestigen. Op dat moment was er in Gent nog geen enkele drukker. Na haar kort verblijf in Oudenaarde, waarbij ze de Oudenaardse clerus en hun gedrag bekloeg, vestigde ze zich in Mechelen. Haar aanwezigheid droeg bij tot de steun die de stad later aan Maximiliaan gaf.

Om zeker niet in handen van de Franse koning te vallen, huwde Maria in 1477 met de zoon van de Duitse keizer, namelijk Maximiliaan van Oostenrijk. Maria deelde de macht met haar man. Zij hield zich bezig met het bestuur en nam de politieke beslissingen. Hij stond in voor de verdediging en de veiligheid.

In mei 1477 hadden de Fransen Doornik ingenomen. Toen het fort van Spiere (verdedigd door de Bourgondiërs en de stadsmilities van onder andere ook Oudenaarde) viel, vreesde Oudenaarde door de Fransen te worden ingenomen. De Fransen plunderden het platteland en staken hoeven in brand. Mensen werden gevangengenomen om nadien in Doornik publiekelijk te worden verkocht. Wie niet werd verkocht, werd aan handen en voeten gebonden en in de Schelde geworpen. De lijken dreven af tot in Oudenaarde. De Fransen deden diverse uitvallen om proviand te stelen. Er werden heuse strooptochten georganiseerd in de Vlaamse dorpen. Oudenaarde kreeg van Margaretha van York huursoldaten om de kasselrij te beschermen.

In deze penibele tijden deed Maria van Bourgondië onverwachts haar intrede in Oudenaarde. Het was dan ook niet verwonderlijk dat het ceremonieel minimaal werd gehouden en er geen feestelijkheden waren.

In oktober 1477 was er in Oudenaarde een oproerbeweging actief. De 3 kopstukken werden tenslotte onthoofd.

In 1478 gingen de Franse strooptochten gewoon door. In mei 1478 was Maximiliaan in Oudenaarde met zijn leger op doortocht richting Ath. In dezelfde maand liep een Franse troepenmacht in een hinderlaag te Anzegem. 200 mannen werden gevangengenomen en 11 gedood. Nog dezelfde dag werden ze naar Oudenaarde overgebracht. De uiteindelijke bestemming was Gent. Eén gevangene werd echter in Oudenaarde op de markt opgehangen.

In die tijd was er een groot tekort aan huursoldaten zodat Oudenaarde deze zelfs in Ronse ging zoeken. Begin 1479 werden via een plakkaat van de schepenen alle mannelijke inwoners van Oudenaarde tussen 18 en 60 jaar opgeroepen zich begin februari aan te melden op het Bulskampveld, om daar gemonsterd te worden.

In augustus versloeg Maximiliaan het leger van de Franse koning in Guinegate.

In 1480 ontstond er oproer ten gevolge van een hongersnood. Het gepeupel vermoordde in de Broodstraat jonkheer Pieter Cabeliau en verwondde een andere zeer ernstig. 5 daders werden stante pede onthoofd.

In hetzelfde jaar deed Maria van Bourgondië haar tweede Plechtige Intrede te Oudenaarde. Ze stapte eerst af in Kerselare waar ze in de kapel bij het beeld van Onze-Lieve-Vrouw knielde. Ze bezocht de stad op een moment dat de sacramentsprocessie doorging. De huizen waren behangen met guirlandes, groen en witte slaaplakens. Er waren overal meibomen geplant en gans de stad was verlicht met lantaarns en pektonnen. Eerst werd de hoogmis gevierd, waarin de kardinaal (de bisschop van Doornik) voorging. Na afloop van de viering mocht de deken in naam van de kardinaal, aan allen die de mis hadden bijgewoond, een aflaat van 100 dagen toekennen, met daarbovenop nog eens 40 dagen ‘gezetten penitentie.’ De vorstin woonde de sacramentsprocessie bij in de Hoogstraat. De kardinaal droeg tijdens een deel van de processie zelf het Heilig Sacrament. Naar goede gewoonte verbleef de hertogin tijdens haar bezoek in het Nieuw Kasteel.

In 1481 waren er tweemaal broodrellen. In januari kwam de menigte in oproer en drong de abdij van Maagdendale binnen om graan te zoeken. Het kwam niet tot plunderingen door het optreden van de schuttersverenigingen en de ambachtsmilities.

Op een marktdag in mei plunderden bewoners van het omliggende platteland de bakkers omdat deze al het graan hadden opgekocht. De huursoldaten van de stad maakten een einde aan deze plunderingen.

In maart 1482 maakte Maria van Bourgondië in Wijnendale bij Torhout een dodelijke val van haar paard (zie schilderij van K.F. Blombed). Hierdoor kwam een abrupt einde aan de eeuw van de Bourgondiërs.

Een centraal gezag

Onder de Bourgondiërs werd het feodale stelsel en de rol van de steden afgebouwd. Ze maakten plaats voor een centraal geleide staat onder het gezag van een levenskrachtige dynastie. De adel en de geestelijkheid werden minder belangrijk. Zij werden gewillige instrumenten in handen van de vorst. De hertogen hadden er naar gestreefd de Kerk naar hun pijpen te laten dansen. Ze wilden een soort nationale Kerk zoals in Frankrijk. Karel de Stoute ging zelfs zo ver dat hij in de kerkelijke ban werd geslagen. Sociaal en financieel was de betekenis van de edelen aanzienlijk geringer geworden. Er werd hen soelaas geboden aan het schitterende Bourgondische hof.

De onderlinge rivaliteit tussen de Vlaamse steden werd door de hertogen handig in hun voordeel uitgebuit. De hertogen poogden de greep op de steden te vergroten, door er zich te laten vertegenwoordigen door eigen ambtenaren, namelijk de schout, baljuw of amman, van wie ze de macht voortdurend trachten uit te breiden. Het kwam niet bij de steden op om gezamenlijk iets tegen de hertog te ondernemen. Kortzichtig koesterden ze hun eigen belangen.