Adriaen Brouwer (1605-1638)
Een kort maar krachtig leven
Zijn levensloop
Naar aanleiding van de prestigieuze tentoonstelling ‘Adriaen Brouwer. Meester van emoties’ (eind 2018 in het MOU), de eerste retrospectieve ooit van Brouwers werk, werden er zowel in Nederland als in Oudenaarde interessante genealogische en historische studies gedaan die de biografie van de schilder wat duidelijker maken.
Aan Vlaamse kant zijn dat onder meer Stijn Libeert, dr. Martine Vanwelden, Eric Verroken, prof. Paul Trio en Eric Meersschaert.
Oudenaarde
Zo is er nu de quasi-zekerheid dat Adriaen Brouwer in 1605 in Pamele (Oudenaarde) is geboren als zoon van Adriaen de Brauwere en Maria de Zuttere. Adriaen sr., zoon van Mathijs, was afkomstig van Melden. Hij werd poorter van verzilten van Oudenaarde op 30/12/1589. Na een kinderloos huwelijk met de onbekende Anna Speynser (+1598), huwde Adriaen sr. in 1599 een 2de maal, nu met Marie de Zuttere, dochter van Adriaen en Joanna de Tavernier. Adriaen de Zuttere bezat 2 huisjes bij de Sint-Amandskapel in de Hoogstraat. Adriaen de Brauwere sr. werkte als tapijtsier of tapijtenmaker, mogelijk als wever of schilder van kartons. Het gezin had minstens 6 kinderen, en mogelijk zelfs meer, aangezien de doopregisters van de Sint-Walburgakerk voor de jaren 1603-1605 niet bewaard zijn gebleven. De geboorte van de jongste dochter in 1613 is meteen het laatste spoor van de familie in Oudenaarde. Adriaen zou het 3de kind kunnen geweest zijn van het koppel. Werden teruggevonden in de doopregisters: Joanna (1600), Anna (1602), Johannes (1606), Maria (1610), Jacob (1612), Elisabetha (1613). Dat de oudste zoon in dit gezin Adriaen werd genoemd, is meer dan plausibel. Zowel zijn vader als zijn grootvader langs moederszijde hadden dezelfde naam.
Toen in april 1609 het Twaalfjarig Bestand van kracht werd, werd het gemakkelijker voor burgers van de Noordelijke Nederlanden om naar het Zuiden te reizen en omgekeerd. Er ontstond opnieuw meer contact tussen de steden van de beide Nederlanden. Dit gold ook voor Oudenaarde. Op 18/08/1613 nam de Oudenaardse rederijkerskamer De Kersauwe, voor het eerst sinds decennia, deel aan een wedstrijd in het Noorden. Ze werd georganiseerd door De Wijngaertrancken uit Haarlem.
Oudenaarde eert Adriaen met een standbeeld in de Kruisstraat
Sinds de 15de eeuw was Oudenaarde een belangrijk centrum van de tapijtnijverheid. Rond 1600 was er al een tijd een crisissfeer, vooral door de voortdurende onrust in de Zuidelijke Nederlanden.
Adriaen de Brauwere sr. had schulden. Reeds in 1608 had Adriaen sr. aan Raesse vanden Driessche de toelating gegeven om zijn huis te verkopen. Dat de familie de Brauwere-de Zuttere wegtrok uit Oudenaarde, is hiermee bewezen.
In het Noorden wist men dat er in het Zuiden veel talentvolle vakmannen actief waren in de tapijtnijverheid. Zo zocht Gouda, een belangrijk economisch centrum voor de tapijtnijverheid, actief naar vluchtelingen uit het Zuiden die in de sector werkten.
Gouda
Gouda was een magneet voor uitgeweken Oudenaardse tapijtwerkers. Van 1581 tot 1620 werden in Gouda niet minder dan 506 immigranten uit Oudenaarde in de bevolkingsregisters ingeschreven.
In 1614 verhuisde het gezin de Brauwere-de Zuttere naar Gouda. Een akte uit 1614 bevestigt dat Adriaen de Brouwer sr. de toestemming kreeg om zich in Gouda te vestigen, op dat moment een belangrijk economisch centrum voor de tapijtnijverheid. De notule preciseert dat Adriaen rechtstreeks van Oudenaarde naar Gouda gekomen was en dat Adriaen kinderen had. Adriaen sr. stelde dat zijn gezin niet moest onderhouden worden. Mogelijk bleef de Brauwere sr. actief in de tapijtsector.
De uit Oudenaarde afkomstige Charles de Tavernier bood hen een huurhuis aan. Gezien er in 1613 slechts één Adriaen de Brauwere in de Oudenaardse bronnen geattesteerd is die gehuwd is en kinderen heeft, gaat het hier om Adriaen f. Mathijs die met Marie de Zuttere gehuwd was en de vader was van de schilder Adriaen Brouwer. Charles de Tavernier, afkomstig van Oudenaarde, was een ondernemend tapijtsier die in en buiten Gouda een maatschappelijk netwerk uitbouwde. In mei 1614 kwam een einde aan de samenwerking tussen een patroonschilder en Charles de Tavernier. Dat Adriaen de Brauwere sr. van Oudenaarde vlak na deze breuk in Gouda aankwam, zou kunnen geïnterpreteerd worden als dat Adriaen de Brauwere sr. toch een patroonschilder was. Daarvoor ontbreekt voorlopig elk bewijs.
Waren er ook godsdienstige motieven voor de emigratie van het gezin? Hoogstwaarschijnlijk niet. Het was louter uit economische overwegingen.
Er werden geen aanwijzingen gevonden dat Adriaen de Brauwere sr. naar Oudenaarde terugkeerde of dat hij zijn zoon in Antwerpen uitbesteedde. In dat geval volgde de jonge Adriaen Brouwer zijn eerste opleiding in de schilderkunst tussen 1618 en 1622 in Gouda. Het is raden bij welke schilder Brouwer leerknaap was. Wiert Claesz. kon aan het profiel van eerste leermeester voldoen omdat Brouwer, behalve een begenadigd schilder, ook een liefhebber van toneel en poëzie was (zowel in Amsterdam, Haarlem als Antwerpen). Er was nochtans nog een andere, minder gerenommeerde kunstenaar in Gouda, nl. de glasschrijver Claes Janse, die eveneens en meer dan waarschijnlijk wél een leermeester van Adriaen Brouwer kan geweest zijn. Verder onderzoek moet dat confirmeren.
Professor Paul Trio onderzocht de mogelijkheid of, langs de Ieperse afstamming van moeder Marie de Suttere en haar familiale netwerk, de jonge Adriaen Brouwer misschien zijn eerste schildersopleiding kreeg van leden van de verwante kunstenaarsfamilie vanden Berghe. Ook deze familie had emigranten in het Noorden. Is het een toeval dat de afstammeling Mathijs vanden Berghe in 1659 een tekening naar een werk van Brouwer maakte!?
Naar Amsterdam en Haarlem (1622-1631)
Adriaen Brouwer is ca. 1622, op 17-jarige leeftijd, uit Gouda vertrokken naar Amsterdam en Haarlem. Hij was naar Amsterdam en Haarlem verhuisd omdat er in het provinciale Gouda onvoldoende kopers of opdrachtgevers van schilderwerk waren. Er was ook geen Lucasgilde die de rechten van de schilders beschermde. Brouwer verbleef tot 1631 afwisselend in Amsterdam en Haarlem, waar zowel Barend van Someren (Amsterdams kunsthandelaar van Antwerpse origine) als de schilder Frans Hals (eveneens afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden) belangrijk waren voor zijn vestiging aldaar. Als we ons baseren op de gekende documenten waarin Brouwer vermeld wordt, heeft hij eerst in Amsterdam gewoond, is dan naar Haarlem getrokken (1626-1629) en is waarschijnlijk na enkele jaren naar Amsterdam teruggekeerd (1629-1631).
Michiel Le Blon, de uit Frankfurt afkomstige goudsmid, graveur en kunsthandelaar, die de schoonbroer was van de Goudse glasschrijver Claes Janse, de mogelijke leermeester van Adriaen Brouwer, en die ook een zakenpartner van de Amsterdamse kunsthandelaar Barend van Someren was, lijkt ons de ideale tussenpersoon die de jonge getalenteerde Adriaen Brouwer bij Barend van Someren heeft aanbevolen.
Barend van Someren volgde een opleiding als historieschilder in Rome, en kwam ca. 1602 in Amsterdam wonen. Hij was achtereenvolgens waard van de herbergen het Schuyflelet (Sufllet), het Hof van Holland in de Kalverstraat en het Schild van Frankrijk op de Dam. Barend had als vertrouwenspersonen de broers Adriaen en Jacob van Nieulandt. Adriaen van Nieulandt was een veelzijdig schilder. Vooral zijn historieschilderijen zijn bewaard. Tevens was hij kunsthandelaar. Jacob werd waard in het Hof van Holland toen Van Someren het Schild van Frankrijk ging uitbaten. De Van Nieulandts en Van Someren werkten ook samen bij de taxering van schilderijen.
De jonge Adriaen Brouwer werkte zowel voor Barend van Someren als voor zijn collega Adriaen van Nieulandt die in de buurt woonde waar het kruim van de Amsterdamse schilderkunst gevestigd was. Denkelijk heeft Brouwer zowel in het Hof van Holland als in het Schild van Frankrijk een kamer gehuurd. Van Someren was in de mogelijkheid om de beste van de jonge schilders in dienst te nemen, die hem zowel roem maar ook vooral winst opleverden. De jonge Brouwer werd beschouwd als een groot talent wiens werk economische marktwaarde bezat. Adriaen Brouwer moet indruk gemaakt hebben op Barend van Someren en op kunstenaars in zijn netwerk. Van Someren bezat dan ook zowel tekeningen als schilderijen van Brouwer. Wellicht kwam het werk van Brouwer via Van Someren in bezit van andere schilders en graveurs met wie hij samenwerkte.
Dé schilder in het netwerk van Van Someren, die een centrale figuur geweest is voor Adriaen Brouwer, was Frans Hals. Mogelijks had Hals een gezel nodig met wie hij geld wilde verdienen. Van Someren en Hals hadden wel degelijk een band omdat Hals meer bij kunsthandel betrokken was dan tot nog toe werd aangenomen.
Frans Hals
Adriaen Brouwer verhuisde na een verblijf bij Van Someren (1622-1625) naar Haarlem. Vermoedelijk (want er is geen enkel bewijs) kwam Adriaen Brouwer bij meester Frans Hals gedurende één jaar als gezel (géén leerknaap) de kost verdienen, omdat dit voor de Haarlemse Lucasgilde noodzakelijk was om meester te worden. Misschien bleef Brouwer niet bij Hals wonen en huurde hij in Haarlem een kamer bij een verwant. Brouwer woonde steeds in bij andere personen. Zijn zus Janneke Brouwers woonde in Haarlem, net zoals Thomas van den Driessche van Oudenaarde, vermoedelijk een oom van moederszijde. Het zou ook kunnen dat Brouwer bij een collega-schilder als Jan Wijnants woonde. Brouwer vestigde zich eind 1625 of begin 1626 in Haarlem want hij staat in 1626 genoteerd als beminnaar van De Wíjngaerdrancken.
In 1621 was het Twaalfjarig Bestand voorbij. Er ontstond in Haarlem een nieuwe dynamiek. die Brouwer aantrok. Hij was immers een innovatieve schilder die de emoties van zijn personages op een herkenbare en expressieve wijze uitbeeldde. Zijn specialisering werd gesmaakt door een groot publiek dat zich een klein schilderij kon veroorloven. Door de groeiende welstand kon de middenklasse zich vanaf 1625 het kleinere schilderwerk aanschaffen. Er is geen bewijs dat Brouwer meester in de Lucasgilde was. Kon Brouwer het lidgeld niet betalen? Hij had immers levenslang financiële problemen. Een andere thesis is dat goedverkopende schilders geen stimulans meer voelden om lid of meester te worden van de Lucasgilde. Zij ervoeren de regels die de gilde oplegde eerder aan als een beperking. Misschien stelde hij zich tevreden met het schilderen in dienst van opdrachtgevers of kunsthandelaren. Vooral dat hij voor Barend van Someren en Frans Hals kon werken, in die tijd bekende namen in Amsterdam en Haarlem, moet hem gerustgesteld hebben.
Adriaen Brouwer was zowel in Haarlem als in Amsterdam, en later ook in Antwerpen geëngageerd in het rederijkersleven. In Haarlem waren heel wat schilders gedurende enkele jaren lid van een rederijkerskamer. Toen Frans Hals en zijn getrouwen de Wijngaertrancken domineerden, verkoos het bestuur van de kamer in 1626 Adriaen Brouwer tot beminnaar. Brouwer was een belezen man die een grote interesse had in literatuur. Op zich ondersteunt dit de hypothese dat Frans Hals een belangrijke rol in het leven van Adriaen Brouwer heeft gespeeld.
Het is niet zeker hoe lang Adriaen Brouwer in Haarlem bleef wonen. Wellicht ging hij in 1629 opnieuw in Amsterdam wonen. Had Brouwer redenen om te verhuizen? Op 01/01/1629 deed zich een ernstig incident voor in de Wijngaertrancken, waarop de Haarlemse overheid hun bijeenkomsten voor een tijd verbood. De Wijngaertrancken was duidelijk het slachtoffer van de Haarlemse censuurpolitiek.
Dit betekende dat een belangrijk deel van het sociale leven van Adriaen Brouwer vanaf 1629 wegviel. Het was ook hommeles in de Haarlemse Lucasgilde. Elke schilder moest nu lid van de gilde zijn om zijn werk te mogen verkopen of als handelaar te mogen werken. Een schilder als Brouwer, die eerder op vrije basis werkte, werd daardoor gekortwiekt en het zal hem zeker niet gestimuleerd hebben om in Haarlem te blijven wonen. Waarschijnlijk is hij terug naar Amsterdam getrokken.
Ziek?
Opmerkelijk is dat voor de periode tussen 1627 en 1631 geen enkel geschrift of verwijzing naar de schilder gevonden is. Adriaen Brouwer leek wel van de aardbodem verdwenen. Volgens sommige biografen zou Adriaen rondgezworven hebben (?).
Hier volgt een ‘persoonlijke hypothese’. Kon het eventueel zijn dat de schilder als notoir hoerenloper syfilis had gekregen en ziek was? In de 16de en 17de eeuw schaamde men zich voor deze ziekte, en de gewoonte ontstond de ziekte te noemen naar het land waar men (regelmatig) oorlog mee voerde (bv. de Spaanse ziekte). Er zijn verschillende stadia van de infectie. In de eerste fase komt er een pijnloos zweertje op de plaats van de eerste infectie, zoals bijvoorbeeld op de geslachtsdelen of bij de mond. Meestal ontstaat ook een pijnloze zwelling van de omliggende lymfeklieren. In het tweede stadium krijgt men niet jeukende huidafwijkingen (de voetzolen en handpalmen zijn vaak aangedaan), een grieperig gevoel (koorts, hoofdpijn, keelpijn, spierpijn, malaise) en andere afwijkingen enige maanden later. Men ziet er vaak niet uit in deze periode. Leefde Brouwer tijdens deze fase in afzondering? Van beide stadia geneest men na verloop van tijd. Maar er komt nog een derde fase aan die zich vaak pas na jaren manifesteert. Het centrale zenuwstelsel wordt aangetast met ernstige neurologische en psychiatrische verschijnselen, vaak met dodelijke afloop. Kan dit een verklaring zijn voor Brouwer zijn ‘tijdelijke afwezigheid’ en voor het feit dat hij in Antwerpen aan 1.000 per uur heeft geleefd, omdat hij wist dat na een aantal jaren de ziekte weer zou opduiken en hij er uiteindelijk aan zou bezwijken?
Antwerpen
In de tweede helft van 1631 kwam hij boven water in Antwerpen. Hij zou er tot zijn dood verblijven.
Antwerpen (zie kaart) was in 1631 een bezette stad. Er hing een oorlogssfeer, want de stad lag nagenoeg op de grens met het vijandelijke protestantse Noorden. De stad bleef evenwel een belangrijk textielcentrum voor het weven en verven van zijde.
Onder Albrecht en Isabella herleefde de artistieke bedrijvigheid. De contrareformatie zorgde in de Spaanse Nederlanden voor een culturele heropleving. In Antwerpen was het speerpunt van de contrareformatie Peter Paul Rubens. Veel kunstenaars vonden werk in Antwerpen. Kunst schilderen was toen een industriële activiteit. Brouwer zette professioneel geen stap terug toen hij van het Noorden naar Antwerpen kwam. Zijn artistieke ambitie zal hem hiertoe gedreven hebben.
Zonder pas of vrijgeleide kwam men niet door de controle van de wachters aan de stadspoorten. In de stad werd de vreemdeling in het oog gehouden en mocht hij enkel in bepaalde afspanningen logeren.
Tegen een betaling van 26 gulden (een niet onaanzienlijk bedrag) werd Adriaen Brouwer in 1631 ingeschreven als vrijmeester in de Antwerpse Sint-Lucasgilde. Met dat bedrag werd ook het lidmaatschap van de rederijkerskamer De Víolíeren voldaan. Brouwer nam een leerling onder zijn hoede, Jan-Baptist d'Andois (Dandois, Dandoy), waar later als kunstenaar weinig of niets meer van gehoord werd.
Zijn roem moet hem voorafgegaan zijn toen hij in Antwerpen aankwam, want op 04/03/1632 verscheen signor Adriaen Brouwer bij notaris Peter de Breuseghem om enkele schilderijen te valideren. Hij was in hoog gezelschap. Op verzoek van zijn collega-rederijker bij de Vïolieren Daniel Deegbroot, verklaarde hij voor waarheid dat hij het schilderij Boerendans slechts eenmaal had geschilderd. Dat schilderij was op dat moment al meer dan een jaar in het bezit van Peter Paul Rubens, ook aanwezig bij de notaris. Deegbroot moet het schilderij verkocht hebben aan Rubens, die wellicht niet helemaal overtuigd was dat het stuk uniek was. Het voorval toont aan dat authentieke Brouwerwerken toen al hoog werden ingeschat, zelfs door de absolute top van de schilderkunst. De moeite die gedaan werd om het schilderij officieel als echt en uniek te laten acteren, bewijst ook dat zijn werk al bij leven werd gekopieerd en dat valse Brouwers voor echte werden verkocht.
Kopieerde Brouwer zichzelf? Dat is niet uitgesloten. In zijn oeuvre komen schilderijen voor waarvan meerdere versies van bestaan. Het kan dat Brouwer zelf verschillende versies maakte, dat was toen een gangbare praktijk. Of was hij de schilder die nooit tevreden was en versie na versie maakte. Het kan ook gemakzucht geweest zijn. Hij had altijd geld nodig zodat de verleiding groot was om werk te herhalen dat goed in de markt lag. Tijdens dezelfde bijeenkomst ten huize van notaris de Breuseghem bevestigde Brouwer dat een schilderij, hem door kunsthandelaar Giacomo de Cachiopin getoond, wel degelijk van zijn hand was. Dit getuigt dat Brouwer na zijn aankomst in Antwerpen al een stevige reputatie had bij de Antwerpse culturele elite.
Ondanks het feit dat hij beroemd was en zijn werk vlot verkocht, had Adriaen in de zomer van 1632 grote geldzorgen. Schuldeisers lieten zijn bezittingen aanslaan. Notaris Frans Marcelis maakte een boedelbeschrijving van de bezittingen van de schilder. Het was een karige bedoening. Hij had geen tafel, stoel, kast of andere meubelen, geen huisraad, maar enkel 18 schilderijen. 13 waren van hemzelf en op één na was geen enkel stuk afgewerkt. Daarnaast had hij 54 penselen, penseelstokken, een glas met verf erin, en een mannequinpop op voet. Hij was goed voorzien om te kunnen werken in zijn huurkamer.
De kledij uit de boedelbeschrijving diende vooral om een stapje in de wereld te zetten: Brouwer had duidelijk een voorliefde voor soepele zachte stoffen als satijn en Oosterse zijdeweefsels. De sinjeur Brouwer was niet gekleed zoals de personages die hij tekende en schilderde, maar wel volledig in overeenstemming met het portret dat Van Dyck van hem maakte (zie hiernaast). Hier blijkt dat Brouwer de schijn ophield en zijn schamele situatie maskeerde voor zijn collega’s waarmee hij feestte, of voor de Antwerpse beau monde waarmee hij zaken deed. Met de overdracht van zijn bezit aan Van den Bosch werd Brouwer in feite beschermd tegen andere schuldeisers en werd een openbare verkoop verhinderd. De rijke zijdehandelaar werd daarmee Brouwers mecenas. Van den Bosch zou de schilder daarna nog flink financieel ondersteunen.
Op 23/02/1633, leende Jan van den Bosch aan Brouwer het enorme bedrag van 1.600 gulden om diens schulden te vereffenen. In de notariële akte moest Brouwer beloven dat hij deze lening met 100 gulden per maand zou aflossen te beginnen vanaf 1 maart daaropvolgend. Hoe moest de schuld betaald worden? De schilder mocht met zijn eigen werk betalen, hij mocht er winst op toeslaan en er werd geen interest aangerekend. De akte werd getekend ‘op den Casteele van Antwerpen’. Het beruchte Zuiderkasteel, ook de Citadel genaamd, had een gevangenis voor degenen die gestraft werden voor misdrijven tegen de staat.
Hoe Adriaen Brouwer eind 1632, begin 1633 een politiek gevangene werd, is een vraagteken. Om in de Citadel te belanden moest Brouwer een misdaad tegen de Spaanse staat begaan hebben. Zat de ‘caerte van de belegerínge van Breda’ die tussen zijn bezittingen zat daar voor iets tussen? De zesbladige kaart van het beleg gaf een merkwaardig gedetailleerd beeld van het dagelijks leven in de kwartieren van de belegeraars. De doorgaans vrij betrouwbare biograaf Bullart geeft een andere reden op voor de hechtenis van Brouwer: ‘estant allé promener au Chasteau vétu à la Hollandoise, il y fut retenu prisonnier.’ Misschien vergezocht, of niet? Gaan wandelen in de buurt van de versterkingen van de vesting en de bolwerken was echter heel wat riskanter. Er was maar weinig nodig om iemand van spionage te verdenken en voor een tijdje in veilige bewaring te houden. De beschuldigingen tegen Brouwer wogen blijkbaar ook niet zwaar. Van een streng regime had hij geen last. Hij moet zijn tijd vooral in de kantine van de kazerne doorgebracht hebben want op 23/09/1633 tekende hij alweer een nieuwe schuldbekentenis aan Jan van den Bosch voor 500 gulden.
Dezelfde dag tekende hij nog een tweede schuldbrief tegenover Van den Bosch ten bedrage van 1.516 gulden voor geleend geld. Deze brief verwijst naar de lening van 1.600 gulden die hij eerder had afgesloten en waarvoor hij had beloofd om elke maand 100 gulden af te korten. In werkelijkheid had hij een povere 84 gulden terugbetaald (12 gulden per maand). Deze tweede schuldbrief voorzag echter duidelijk dat, indien hij ditmaal zijn belofte niet hield, hij ongenadig zou vervolgd en gevonnist worden.
Blijkbaar heeft Brouwer zijn tijd in de kantine gesleten in plaats van schilderijen te maken en daarmee voordelig zijn lening af te betalen. De Citadel (zie tekening) was niet alleen de kazerne waar het Spaanse garnizoen gelegerd was. In rustiger tijden was het ook een vrijplaats waar bier en wijn werd getapt zonder dat daar accijnzen op moesten betaald worden. Er was een kapel, een soort theater, een maalderij, een of twee molens, een grote bakkerij, een brouwerij en een kantine.
Adriaen Brouwer en van Joos van Craesbeeck, die beiden een goed glas lustten, hebben ongetwijfeld mekaar regelmatig in de brasserie van het Kasteel gevonden. Een tijd later vestigde Van Craesbeeck zich in de binnenstad om er een bakkerij te beginnen. Uit archiefdocumenten blijkt dat Joos van Craesbeeck leerling werd van Brouwer en later zijn bakkerspraktijk opgaf om een succesvol schilder te worden.
Stadsarchivaris Van den Branden (1882) meldde dat op 26/04/1634 Adriaen Brouwer niet meer in de Citadel gevangen zat maar inwoonde bij Pauwel du Pont, de chef-graveur in het atelier van Rubens. Paulus Pontius of Pauwel du Pont woonde met zijn echtgenote in het huis van zijn schoonvader gelegen in de Everdijstraat, een rustige buurt op wandelafstand van Rubens’ woning aan de Wapper. Hij woonde tot 1631 zelfs in bij Rubens. Pontius graveerde niet enkel voor Rubens, maar ook voor andere schilders zoals Antoon Van Dijck, Jacob Jordaens, … De Antwerpse volksoverlevering gelooft dat Rubens zich na de vrijlating over Brouwer ontfermd heeft.
Adriaen Brouwer schreef zich voor het werkjaar 1634-1635 als liefhebber in bij de Sint-Lucasgilde en de rederijkerskamer De Violieren. Op de lijst van vrijmeesters kwam Brouwer niet meer voor. Misschien omdat hij op dat moment geen leerling meer had? Ook voor de volgende 2 werkjaren betaalde Brouwer zijn contributie voor de jaarkost en de maaltijd, telkens 10 gulden. Op 26/07/1634 was Brouwer dooppeter van het kind van Jan Dandoy. De plechtigheid vond plaats in de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Antwerpen. Een aanwijzing dat Brouwer katholiek was?
Op 12/02/1635 verscheen sígnor Adriaen Brouwer, schilder, in het kantoor van notaris Frans Ketgen op de Veemarkt. Hij stak weeral diep in de schulden. Het was hoog tijd dat du Pont zijn rechten opeiste en beslag legde op de 2 werken die Brouwer nog bezat. Brouwer moet op dat moment wel heel diep gezeten hebben. De werken van Cleve en Van Dyck hadden wellicht een grote waarde en het moet hartbrekend geweest zijn om er afstand van te doen.
Brouwer bleef in Antwerpen, de 10 gulden die hij betaalde voor de jaarkost en de maaltijd in de Violieren moesten renderen. Mocht hij afwezig geweest zijn, dan was dat vast genoteerd in de Liggeren van de Sint-Lucasgilde en was hij van betaling vrijgesteld.
Tavernier Gijsbrecht van den Cruyse was rederijker en de ideale cafébaas van Brouwer want hij liet toe dat drankschulden met kunst betaald werden. Ook hier voldeed Brouwer niet aan de betalingsbelofte.
Adriaen Brouwer en Jan de Heem (bloem- en fruitschilder) waren op 01/05/1636 getuigen voor Jan Lievens (portret- en landschapsschilder) die voor notaris Peter Ghysbert verscheen in het gezelschap van Eisabeth Tacx, weduwe van Antoon Van den Wijngaert, en haar vijftienjarige zoon Hans. In de te verlijden akte ging Jan Lievens akkoord om de jongen als leerling bij zich te nemen voor een periode van 6 jaar.
Dood en begraven
Biograaf Bullart verklaarde dat Brouwer in januari 1638 stierf 'consommé de débauches', uitgeteerd als hoerenloper en door zijn mateloos uitbundige, liederlijke, zelfs losbandige levenswijze, verhangen aan tabak en wijn. Zou ik het bij het rechte eind kunnen hebben wanneer ik beweer dat hij wel degelijk syfilis had en er uiteindelijk aan bezweken is?
Dit portret gemaakt door zijn vriend Jan Lievens toont de reeds aftakelende Brouwer
Biograaf Houbraken beweerde dat Brouwer naar Parijs was gevlucht voor zijn schuldeisers en de magistraat, maar uiteindelijk terugkeerde uit Frankrijk. Na 2 dagen verblijf in het gasthuis zou hij gestorven zijn en bij andere doden in een pestput begraven zijn. De bewering dat Brouwer aan de pest zou gestorven zijn, lijkt onwaarschijnlijk. Pestlijders werden geïsoleerd van de gemeenschap en na hun dood werden hun lijken in een pestput gedumpt en bedekt met ongebluste kalk. Daar nog een lijk uithalen voor een wederbegraving lijkt een risicovolle zaak.
Het is een feit dat Brouwer niet direct werd begraven. Het is logischer aan te nemen dat Brouwer met enige vertraging werd begraven omdat er geen definitief graf kon worden gedolven door de vrieskou in januari 1638 of omdat er in eerste instantie gewoon geen geld was voor een uitvaart. Het was dikwijls de enige oplossing het lijk te deponeren in een reeds gegraven put waar lijken werden bewaard in afwachting van de definitieve begrafenis. Zulke putten bestonden in tijden van epidemieën. De uiteindelijke begrafenis vond dan plaats hetzij op een warmer moment of op een moment dat de kosten werden voldaan door waarschijnlijk vrienden en collega-schilders, zeker niet door hoogwaardigheidsbekleders.
Brouwers lijkdienst op 01/02/1638 was een ‘schellijk’, een heel eenvoudige rouwdienst die niet veel kostte (amper 18 stuivers). Hij werd begraven aan of in de Karmelietenkerk (voltooid in 1623 vlakbij het Rubenshuis). Volgens Bullart zou hij van het kerkhof naar de kerk verhuisd zijn, niet omwille van zijn deugden maar wegens zijn enorme artistieke reputatie. Een plechtige begrafenis in aanwezigheid van de hoge heren uit de geestelijke en wereldlijke stand zal het niet geweest zijn.
Het klooster waar Brouwer begraven ligt, werd na de Franse Revolutie in 1797 verkocht en nadien afgebroken. In 1889 opende op dezelfde plaats het Sint-Jan Berchmanscollege zijn deuren.
Genuanceerd beeld
Uit de Antwerpse archiefstukken komt geen fraai beeld van de schilder Adriaen Brouwer naar voor. Erik Meersschaert argumenteert dat dit niet helemaal eerlijk is. Er schemert een gunstiger portret van de kunstenaar door de schaarse documenten.
In de 7 jaren die hij in Antwerpen doorbracht, was hij een man van enig aanzien, een sinjeur, een belezen man ook. Hij deed indirect zaken met de artistieke beau monde, zijn portret verscheen in een luxueuze who is who van de culturele scene in die jaren. Hij moet populair geweest zijn, het is onmogelijk dat hij zijn aanzienlijke drankschulden opbouwde door in zijn eentje te drinken. Wellicht genoten zijn vrienden van zijn gulheid, hijzelf had immers genoeg aan het minste om te kunnen overleven, zijn schildersmateriaal was belangrijker dan huisraad of kleren. Er werd stellig van zijn goedheid, of zijn naïviteit misschien, geprofiteerd.
In de commerciële ketting van de kunsthandel was (en is) de kunstenaar niet degene die de grootste winsten opraapt. Zijn schilderijen uit die Antwerpse jaren vertellen zoveel meer. Het zal wel dat hij in de kroeg zijn schetsen maakte, de levendigheid en de geconcentreerde, gebalde actie bewijzen dat, maar de schilderijen zijn zeker in een studio afgewerkt. De delicate balans van zowel de complexe composities als het subtiele kleurgebruik kan alleen tot stand gekomen zijn in een omgeving waar rust en volle concentratie gegarandeerd waren. In een etsatelier bijvoorbeeld bij Pauwel du Pont.
De kunst van Brouwer
Doctor in de kunstwetenschappen Katrien Lichtert en curator van de reeds vermelde tentoonstelling ‘Adriaen Brouwer: Meester van emoties’, maakte voor Openbaar Kunstbezit Vlaanderen een mooie beschrijving van diens kunst.
Opvolger van Bruegel?
Pieter Bruegel de Oude wordt beschouwd als de grondlegger van de genreschilderkunst, met realistische en spontaan ogende, vaak ook humoristische voorstellingen uit het dagelijks leven. Bij Bruegel speelden boeren en buitenlui een grote rol.
Brouwer evenaarde Bruegel als eerste als genreschilder van boerentaferelen. De panelen uit het begin van zijn carrière worden gekenmerkt door veel figuren die zich in een interieur of in de open lucht bevinden. Er is een rijkelijke aanwezigheid van huisraad en van eet- en drinkgerei, het kleurenpalet is levendig en de kleurencombinaties zijn soms gedurfd. De personages vertonen zondig gedrag en zijn dronkaards.
hhhhhhhhhhhhhhhhhhhhh hhDrinkende boeren in een herberg
De voorstelling van de 7 christelijke hoofdzonden is een oude traditie die uit de 15de en 16de eeuw stamt. Ook daar sloot Brouwer zich bij aan. Hij gebruikte daarbij graag humor en maakte van zijn personages echte individuen, met psychologische diepgang, net zoals Bruegel.
3 periodes
We onderscheiden 3 periodes in Brouwers 15-jarige carrière. Brouwer schilderde steeds op klein formaat en meestal op panelen van eikenhout. Uitzonderingen zijn enkele werkjes op koper.
- De Hollandse periode (ca. 1624-1630)
In deze periode leverde hij levendige en drukke schilderijen af, met een groot aantal figuren, in een interieur met veel details (huisraad, eet- en drinkgerei, voedsel en drank) en geschilderd in levendige kleuren met ferme kleuraccenten.
- De eerste Antwerpse periode (ca. 1631-1634)
De composities werden evenwichtiger en harmonieuzer en het aantal personages verminderde. De interieurs versoberden. Zijn personages traden nu letterlijk op de voorgrond. Zijn belangstelling voor emoties nam toe in tronies en in voorstellingen van zintuiglijkheid en van gevechtsscenes.
- De latere Antwerpse jaren (1634-1638)
Brouwer perfectioneerde zijn schildertechniek verder. Hij schilderde enkele intieme halflijfse personages, maar ook nog altijd gevechts- en herbergscènes en tronies.
Hij maakte ook werken waarin het atmosferische landschap een belangrijke rol speelt en waarin hij veel oog had voor de werking van het licht, 's zomers, 's nachts, bij valavond ...
De begeestering voor landschappen was er altijd geweest, maar kwam toen volop tot uiting.
Kenmerken
ln zijn Hollandse periode schilderde Brouwer geanimeerde interieurscenes met een groot aantal figuren, een veelheid aan details en levendige kleuren.
ln Haarlem ontdekte Brouwer een nieuw genre in de schilderkunst, namelijk het vrolijke gezelschap. Zij brengen meestal een groep vrolijke, uitgelaten jonge lieden (van hoge komaf) in beeld. Ze drinken, roken, musiceren en dragen chique kleren. Als gevolg van dit soort taferelen beperkte Brouwer het aantal personages in zijn schilderijen. Hij koos voor een meer geschakeerd kleurenpalet. Zijn composities werden minder druk maar wel evenwichtiger. De taferelen blijven zich veelal wel afspelen in herbergen met lui uit de lagere sociale klassen. Deze nieuwe genremengeling van Brouwer, zorgde voor een revolutie in de beeldtraditie van de boerentaferelen.
Brouwer was één van de eerste schilders die vanaf de jaren 1620 het gebruik van tabak als genotsmiddel en als fysieke ervaring uitbeeldde (het rookdrinken en tabakzuigen).
Onder links: Herbergscène uit zijn Hollandse periode. Onder rechts: Rokende en drinkende boeren
Brouwer wedijverde met Rembrandt en Hals en stond ook op hun hoogte. De portretmatige genrestukken van Hals vertoonden stilistische overeenkomsten met deze van Brouwer.
In het begin van zijn carrière schilderde Rembrandt tronies. Hij tekende en etste in grote hoeveelheden expressieve en vaak komische tot karikaturale en groteske koppen. Brouwer werd hierdoor geïnspireerd alsook door wat hij bij de rederijkers zag. Zij voerden vaak kluchten op, met alle daarbij horende emoties.
In het genre van het landschapsschilderen werd Brouwer de opvolger van de meester Bruegel en oefende hij een grote invloed uit op zijn opvolgers. Net zoals bij Bruegel en andere landschapsschilders baseerde Brouwer zich op natuurobservaties en studies ‘naar het leven’. Het gaat om een combinatie van verbeelde en echte elementen. Het doel was een zo overtuigend mogelijke voorstelling en ervaring van het landschap te kunnen weergeven.
Adriaen Brouwer is in veel opzichten een nieuwe Bruegel maar dan wel een Bruegel van zijn eigen tijd, die ook nieuwe invloeden gebruikte. Zo vond hij ook inspiratie in de Haarlemse landschapsschilderkunst.
De grootmeester van de barok Pieter Paul Rubens had in zijn collectie 12 Bruegels en 17 Brouwers, hetgeen aantoont hoezeer hij hun werk apprecieerde.
Adriaen Brouwer was niet alleen een fantastisch schilder maar ook een begenadigd tekenaar. Tijdens zijn korte leven genoot hij veel aanzien als tekenaar. Onder meer Rembrandt was heel geïnteresseerd in de tekenkunst van Brouwer. ln 1635 kocht hij bij de verkoop van de collectie van kunsthandelaar Barend van Someren een lot tekeningen van hem. Opmerkelijk is de trefzekerheid van Brouwers tekenhand in zijn individuele figuren en figurengroepen.
Brouwer was als schilder enorm getalenteerd, met een opvallend virtuoze techniek die gekenmerkt werd door een losse en schetsmatige penseelvoering. In zijn latere werk brengt hij de verflagen bijna doorschijnend aan. Hier en daar schemert de grondlaag nog door. Zijn kleurenpalet gaat naar meer monochromie. De kleuren worden meer gedempt met overheersende bruine, grijze, groene en blauwe tinten, soms uitgebreid met pastelkleuren (rood, roze). Zijn volledig oeuvre door blijven witte hoogsels en glimlichtjes zijn handelskenmerk.
Hij werkte consequent in klein formaat. Brouwer was groots in het kleine. Brouwers virtuositeit als schilder blijkt ook uit de stillevenelementen die in veel zijn werken voorkomen. Hij schilderde ook steevast de ‘kleine’ man.
Brouwer was. ook een scherpe observator van de menselijke natuur. Hij koos naargelang zijn carrière vorderde er steeds meer voor om gemoedstoestanden tot de essentie te herleiden. Hij richtte zich op één handeling, hij beperkte zijn aantal personages en hield de achtergrond neutraal.
Brouwer verkende de zintuigen. Zintuiglijke ervaringen en hun gevolgen bracht hij in beeld Aan de hand van personages in alledaagse taferelen, bracht hij de zintuiglijke ervaringen en hun gevolgen naar voor. Hij was hierin een trendsetter.
Links: de rugoperatie (het zintuig het gevoel)
Boven:
Boerenherberg (met de onder de rok graaiende boer - de wellust)
Iets wat Iets wat Brouwer gretig gebruikte om emoties in beeld te brengen, waren de traditionele christelijke hoofdzonden, waaronder dan vooral wellust, gulzigheid, lui- of vadsigheid, onkuisheid en toorn.
Hij toonde overdreven gedrag, overmatig drankmisbruik, tabaksgebruik, grensoverschrijdend mannelijk gedrag, woede en de vechtpartijen die daaruit volgden.
De hoofdpersonages die zondigheid uitbeeldden waren realistische mensen.
In zijn latere jaren beeldde Brouwer hevige en extreme emoties uit, zoals situaties van drankmisbruik en in gevechtsscènes.
hhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhhVechtende kaartspelers
Emotionaliteit vinden we ook terug bij Frans Hals. Dit komt door het feit dat zowel Hals als Brouwer in het Haarlemse rederijkersmilieu vertoefden en waar emoties werden gespeeld in toneel. Veel stukken waren kluchten.
Brouwer bracht ‘des wereldts dulheydt’ in beeld met de nadruk op de humor (het geestige en kluchtige). Brouwer hield de toeschouwer een zedenspiegel voor. Hij stelde in de eerste plaats het zondige gedrag van het ‘lage volk’ op kluchtige wijze ten toon. Een uitstekend voorbeeld van Brouwerhumor is hoe zichzelf en 4 collega-kunstenaars portretteert in het schilderij ‘De rokers’. Ook dit is gerelateerd aan het rederijkersmilieu waarin burgers dit soort rollen speelden en waar er duchtig gedronken werd.
Links: Het iconische werk ‘De Rokers’. Brouwer kijkt, in het gezelschap van enkele in die tijd vermaarde collega’s, als het ware in de lens
Brouwer had een scherp inzicht in de menselijke natuur en hun acties en richtte zich op eenvoudige lui en hun emoties. Zijn sujetten werden echte individuen. Hij bracht de redelijk nieuwe rage van het roken in beeld met de fysieke ervaring ervan: het genot, de bedwelming, de roes of trance en het opgaan in het moment. Hij kreeg snel navolgers met het rokersthema, zoals David Teniers II (de Jonge).
In het werk van Adriaen Brouwer ligt de nadruk vaak op actie. ln zo‘n geval is het voor een schilder de kunst om het effect van zo’n actiemoment vast te leggen in een verstild beeld, een snapshot als het ware. Brouwer slaagt daar als geen ander in.
Rechts: de luitspeler en de zingende vrouw (actiemoment vastgelegd)
Peter Paul Rubens legde zich in de jaren 1630, aan het eind van zijn carrière. óók toe op het schilderen van atmosferische landschappen. Rubens had grote belangstelling voor Brouwers landschappen.
Er ontstond een wisselwerking tussen de 2 kunstenaars die elkaar stimuleerden in hun artistieke ontwikkeling, een soort van collegiale wedijver. 5 van Rubens 17 Brouwers zijn landschappen. We mogen zeggen dat Brouwers landschappen verrassend modern, zelfs impressionistisch ogen.
Zijn werk
Brouwers vernieuwende beeldtaal werd zeer bewonderd door de artistieke top van zijn tijd, onder wie Rubens en Rembrandt. Zoals reeds vermeld bezat Rubens maar liefst 17 Brouwers, wat Brouwer de best vertegenwoordigde kunstenaar in de hele Rubenscollectie maakt. De boedelinventaris van Rembrandt uit 1656, vermeldt 6 authentieke Brouwers, één kopie en een aantal tekeningen. Het is kenmerkend dat Brouwers werk vooral door kunstenaars en kenners werd verzameld.
Momenteel worden nog steeds een 65 à 70 stukken als authentiek beschouwd. Het is verspreid over talrijke publieke en private collecties in Europa en de Verenigde Staten. Over één zaak zijn onderzoekers het eens zijn, namelijk over de hoge kwaliteit en het vernieuwende karakter van Brouwers oeuvre.
Katrien Lichtert stelt: ‘Brouwer hield de toeschouwer op humoristische wijze een zeden-spiegel voor. Brouwers kunst onderscheidt zich door een uitzonderlijk hoge kwaliteit en, ondanks het relatief beperkte aantal werken, door een indrukwekkende veelzijdigheid. Met zijn kleine, los geschilderde en buitengewoon levendige tafereeltjes beïnvloedde Brouwer de beeldtraditie diepgaand, zowel in de Noordelijke als in de Zuidelijke Nederlanden. Dankzij zijn picturale vernuft en grensoverschrijdende benadering is hij wellicht met voorsprong dé belangrijkste genreschilder uit de 17de-eeuwse Nederlanden.’
De Vijf zintuigen uit het stadhuis van Oudenaarde
Met zekerheid mag gesteld worden dat deze niet van de hand van Adriaen Brouwer zijn. De vraag wie dan de auteur is van de Vijf zintuigen blijft intrigeren.
Het gevoel
De meest waarschijnlijke schilder is Anthonie Victoryns (1620-1655). In 1640/1641 werd hij als schilder en wijn-meester, onder de naam Antoni Ficteron, vrijmeester van de Antwerpse Sint-Lucasgilde. Over zijn leven is zo goed als niks gekend.
De Oudenaardse zintuigen doen direct denken aan 3 schilderijen in het Staatsmuseum voor kunst van Kopenhagen. 1 ervan is voluit gesigneerd met A. Victorijns. De 2 andere zijn niet ondertekend en worden veiligheidshalve en vanwege opvallende kwaliteitsverschillen gecatalogiseerd als ‘toegeschreven aan Victoríjns’.
Een toeschrijving van de Oudenaardse paneeltjes aan de Antwerpse kopiïst Anthonie Victoryns is op dit moment de meest werkbare hypothese. Een stilistische studie, paneelonderzoek, onderzoek naar de herkomst van de werkjes en een vergelijkende studie met zekerder toekenningen aan Victoryns dringen zich bijgevolg op. |