Het college

Het oudste spoor van een school in Oudenaarde dateert van 1333. Een zekere Johannes ‘dictus maior’ verzaakte aan zijn lesopdracht in Pamele. Blijkbaar hadden de parochies Pamele en Sint-Walburga elk een school die aansloot bij de kerk.

Eerder in het boek werd de rol van de jezuïeten voor het onderwijs in de 17de en 18de eeuw besproken. Door de opheffing van de orde door paus Clemens XIX in 1773 ontstond een leegte op onderwijsvlak. Om de continuïteit van het onderwijs te garanderen, werd een voorlopig college opgericht, de Koninklijke Latijnse School of het Gemeentelijk Gymnasium. Naast een regent en subregent werden 4 leraren benoemd. De lessen werden in het oud-jezuïetenklooster gegeven. Bij keizerlijk decreet werd dit gymnasium reeds in 1777 afgeschaft. Het werd vervangen door een Koninklijk College (Theresiaans College) dat onder het bestuur van de Koninklijke Commissie der Studiën stond. In 1778 werd het volledige lerarencorps vervangen. Net zoals het voorlopige college kende het Koninklijk College een laag scholierenaantal.

Tijdens de troebele Franse tijd werd het onderwijs aangepakt. Al snel werd het college gesloten en werd er rond 1797 een school geopend volgens de principes van de ‘école centrale’. Deze school was tot mislukken gedoemd door de verplichte eed tegen het royalisme en door de inbeslagname van het oud-jezuïetenklooster. Hierdoor konden Oudenaardse jongens gedurende bijna 10 jaar geen onderwijs volgen. De ouders die het zich konden veroorloven, stuurden hun kinderen naar colleges in andere steden.

Burgemeester Ketele kon het niet langer aanzien en richtte in 1807 dan maar zelf een ‘Latijnsche School ofte College’ op. Na nauwelijks 5 jaar liep het weer fout omdat de anti-kerkelijken in Frankrijk het vrij (katholiek) onderwijs in het ganse keizerrijk verboden.

Pas onder het Hollands bewind kende het college een periode van bloei en had het tot maximaal 89 leerlingen. Er werd zelfs avondonderwijs gegeven. Toen koning Willem I zich met het onderwijs begon te moeien (alleen leken mochten les geven en leraars moesten een universitair diploma hebben) beleefde het college een crisis.

Na de Belgische onafhankelijkheid nam het stadsbestuur een initiatief door aan de bisschop te vragen om het onderwijs in handen van de geestelijkheid te geven. Toen er niets uit de bus kwam, richtte het stadsbestuur zelf een ‘Ecole Municipale d’Instruction Moyenne’ op die amper 40 leerlingen en 2 leraars had. De lokalen van het oud-jezuïetencollege waren in die tijd opnieuw als kazerne aangeslagen.

2 priesters uit Dendermonde besloten een congregatie voor priesters op te richten die zich speciaal zouden wijden aan de opvoeding van de jeugd (Congregatie der Priesters van Onze-Lieve-Vrouw). Zij konden de ‘bedroevende toestand van het christelijke onderwijs’ niet meer aanzien. De congregatie stichtte in 1834 een college in Dendermonde en in 1840 in Eeklo. In 1844 was Oudenaarde aan de beurt. Ook hier werd een college boven de doopvont gehouden onder de auspiciën van de Gentse bisschop. Het college kreeg de naam Onze-Lieve-Vrouwecollege.

Er werd eerst een huis gehuurd in de Einestraat. De kosten werden deels door de familie Raepsaet en deels via collectes betaald. Op 08/10/1844 opende de bisschop plechtig het college. De school die onder de leiding van een superior stond, had van meet af aan succes, zodat snel het aanpalende huis werd gehuurd. Door plaatsgebrek was er geen internaat en geen kapel. Voor het gebed begaf men zich naar de kapel van de karmelietessen in dezelfde straat. De voertaal was het Frans. Twee dagen per week werd het Latijn gebruikt.

Vanaf het begin was er een tekort aan geld, een tekort dat werd weggewerkt door het bisdom en het stadsbestuur. Het geldgebrek belette niet dat het aantal aangeboden richtingen enorm steeg. Het onderwijzend personeel kende armoede. Vaak was er zelfs geen geld om ondergoed of linnen te kopen.

Ondanks de schrale kas slaagde de superior er in 1851 in om voor de som van 40.000 frank het oude kasselrij-huis in de Hoogstraat te kopen. Eindelijk had men plaats genoeg en kon men uitbreiden. Er werden enkele klassen en een kapel bijgebouwd. Iedere frank moest omgedraaid worden en de leraren hadden het niet breed. Alle middelen gingen naar de afbetaling van de aankoop. Er werd een internaat ingericht waardoor het leerlingenaantal zienderogen steeg.

In 1852 werd de humaniora vervolledigd met de poësis en in 1853 met de retorica. De school kreeg in 1860 een erkenning als bisschoppelijk college. Voortaan werd het onderwijs enkel door seculiere priesters gegeven.

In 1860-61 waren er 194 leerlingen (waarvan 73 internen). Opnieuw drong een uitbreiding van de gebouwen zich op. Er werden plannen gemaakt om de nieuwe gebouwen van 2 jaar geleden met een verdieping te verhogen en er recht tegenover een tweede gebouw op te trekken.

In 1864 werd de toelage van de stad van 2.600 fr naar 1.500 fr, gebracht, zogezegd om budgettaire redenen. Toen de bisschop zich ermee bemoeide, werd de toelage zelfs volledig ingetrokken.

Een jaar later stichtte het stadsbestuur een middelbare school van tweede rang. Dit bleek geen groot succes te zijn want op een bepaald moment telde het middelbaar amper 14 leerlingen.

In 1869 brak er tyfus uit in het college.

In 1873 waren er reeds 281 leerlingen (waarvan 104 internen) en ontstond er een lerarentekort. Deze leemte werd opgevuld door ook leken les te laten geven.

Rond 1880 werd een overeenkomst met de deken van Oudenaarde gesloten om de betalende jongensschool aan het college te hechten.

Bij KB van 26/09/1881 werd aan de stad Oudenaarde de oprichting van een bijkomende middelbare school opgelegd. Dit betekende concurrentie voor het college. De school werd in het kasteel van Bourgondië ondergebracht. In het eerste jaar had de school, die ook een lagere afdeling had, 113 leerlingen, waarvan 33 in de middelbare afdeling. De school ging er in de volgende jaren steeds verder op achteruit, zodat ze na enkele jaren zelfs werd opgedoekt.

In 1885-86 waren er moeilijkheden met het lekenpersoneel. In 1888 kwamen 4 zusters der Heilige Engelen uit Sint-Niklaas naar Oudenaarde om het lekenpersoneel te vervangen en een aantal taken op zich te nemen. De zusters kenden echter armoede. Zo had bijvoorbeeld de keukenzuster moeite om het benodigde keukengerief te verzamelen en waren de slaapzalen en -kamers in een erbarmelijke staat.

In 1906 werden de schoolgebouwen uitgebreid met onder meer een feest(turn)zaal en slaapzaal. Daartoe werd de vleugel rechts van de poort door architect A. Vossaert ontworpen in dezelfde stijl als de gevel van 1702.

Boven: op deze oude foto zijn rond de grote speelplaats 3 bouwfasen te herkennen - van links naar rechts: 1924, 1870, 1906

Links: het college na 1906 (postkaart)

In de beginperiode van WO1 was het college een toevluchtsoord voor vluchtelingen uit het oosten van het land. Het college heropende pas zijn deuren in januari 1915.

Het aantal leerlingen en leraars was fel gedaald. Tot overmaat van ramp eiste de Duitse bezetter in september 1917 de gebouwen op om er een ‘Kriegslazaret’ in te richten. De superior kreeg 3 dagen! om de school te ontruimen. Het college werd overgeplaatst naar de textielfabriek van wijlen Joseph Gevaert. In de ververij werden klaslokalen gemaakt, de machinekamer werd een eetzaal, op het eerste verdiep kwamen slaapzalen en op het tweede verdiep een kapel. Na de grote vakantie in 1918 werd de school niet heropend. Dit gebeurde pas na de wapenstilstand in november.

Er wordt beweerd dat Adolf Hitler op het einde van de oorlog in het college werd verpleegd. Dit is echter niet correct, hij verbleef in het hospitaal van de bernardinnen.

Gedurende de laatste dagen van de oorlog werd de voorbouw van het college door vijandelijk geschut getroffen en beschadigd.

In 1923 werd het kwartier van de zusters herbouwd en in 1924 werden aan de westzijde een kapel en nieuwe klaslokalen gebouwd waardoor de speelplaats gesloten werd. Dit gedeelte van de school werd in 1987 gesloopt wegens instortingsgevaar.

In 1938 stichtte superior Stockman een middelbare landbouwschool.

Tijdens WO2 werd het college door de Duitsers bezet, maar de lessen konden verder gezet worden in onder meer de gebouwen van het vroegere jezuïetenklooster.

Na de oorlog kocht het college voor de 200 internen grond in Volkegem. Daar konden ze zich uitleven in sport en spel. Nu bevindt zich hier het tuinbouw-praktijkcentrum 'Tivoli' waar de leerlingen van het Bernardustechnicum ‘opleiding land-, tuinbouw en milieu’ de knepen van het vak leren.

In 1950 werd de voorgevel van het college gerestaureerd en beschermd als historisch monument.

In 1956 werd een nieuwe landbouwschool gebouwd op de aangekochte gronden van de vroegere ‘hof Gevaert’.

Op gronden gekocht van het OCMW, werden tussen de landbouwschool en de spoorweg nieuwe klaslokalen en een sporthal voor het college gebouwd (1976-1978). Deze nieuwbouw, de ‘hofbouw’, was het geesteskind van superior Willy Van den Bossche (1971-1992).

Op de plaats van de afgebroken kapel met klassenblok werden eind jaren 80 nieuwe klaslokalen, een polyvalente zaal en een kapel gebouwd.

Superior Van den Bossche werd opgevolgd door vicaris Stefaan Van Der Kelen (1992-1998) die op zijn beurt werd opgevolgd door Jan Verpoest.

In september 2000 fusioneerde het college met het ‘Kloosterke’, het Onze-Lieve-Vrouwinstituut. Het Sint-Bernarduscollege was geboren. Jan Verpoest vormde vanaf dan een duo met de laatste directeur van het Kloosterke, Karel Vos. Vanaf september 2002 ging Jan Verpoest opnieuw solo. In 2005 werd Thierry Godefroidt voor 6 jaar directeur en in 2011 nam Peter Hoste voor 5 jaar de fakkel over.

Sinds 01/09/ 2013 werken alle scholen van het katholiek secundair onderwijs te Oudenaarde (waaronder het Bernarduscollege) samen aan een nieuwe, overkoepelende missie en visie. Dit project brengt de scholen dichter bij elkaar. Het resultaat heet de Bernardusscholen.

In het schooljaar 2016-2017 was ‘bouwheer’ Lieven Cnudde directeur van het college.
Ingrijpende bouwwerken drongen zich op. Het voormalige gebouwenpark op de campus bevatte een aantal gebouwen die allesbehalve energiezuinig waren. Het oude internaatgebouw werd afgebroken, samen met twee andere aanpalende gebouwen. Op de vrijgekomen plaats verrees de nieuwbouw passiefschool. Het gebouw eist een centrale en aantrekkelijke rol op binnen de campus en bezorgt de school een uitstraling in de ruime regio. De totale oppervlakte van de nieuwbouw bedraagt 3.848 m² en wordt ingevuld met klas- en vaklokalen, aula, circulatie, sanitair en technische lokalen. Ook werden omgevings-werken uitgevoerd, waaronder een overdekte en een open speelplaats.
Op 15 februari 2017 werd de eerste fase van dit project succesvol opgeleverd. Op 15 juni 2018 volgde de tweede fase.

Momenteel is Pieter Vyncke de nieuwe algemene directeur van het Bernarduscollege.