De Franse tijd (1794-1814/15)
De revolutionaire periode (1789-1799)
De derde stand en de Franse Revolutie
Frankrijk was op het einde van de 18de eeuw, na heel wat oorlogen, een afgetakeld land met een enorme schuldenlast. Hierdoor was er gemor in de verschillende lagen van de bevolking. Koning Lodewijk XVI vond er niks beter op dan nieuwe belastingen te vragen. Hiervoor werd de Staten-Generaal samengeroepen. Enkel een belasting die door de Staten-Generaal goedgekeurd werd, maakte een kans om aanvaard te worden door de bevolking.
De verschillende standen raakten het niet eens over de manier van stemmen. De derde stand (die de belastingen betaalde) voelde zich tekort gedaan omdat men per stand wilde vergaderden en stemmen, wat zeer ongunstig was voor de burgerij. Deze weigerde dan ook te vergaderen. Op 17 juni riep de burgerij zichzelf uit tot Nationale Vergadering. Een groot deel van de geestelijkheid voegde zich nadien bij de vergadering. De koning kon niet anders dan de vergadering erkennen. Op 9 juli werd de vergadering de ‘Nationale Grondwetgevende Vergadering’ (de Constituante) genoemd. Deze functioneerde als een regerend orgaan en een grondwetgever.
Toen op 14/07/1789 het volk de Bastille, het symbool van de koninklijke willekeur, bestormde, leidde dit overal tot volksopstanden. De Constituante schafte daarop de voorrechten van de adel en de geestelijkheid af en kondigde met de ‘Verklaring van de rechten van de mens en van de burger’ vrijheid en gelijkheid voor iedereen aan. In 1791 kwam de eerste Franse grondwet tot stand.
Veel vorsten vreesden dat de revolutie zich zou uitbreiden naar hun land. Er werd een Eerste Coalitie gevormd door Oostenrijk, Pruisen, Engeland, Spanje en Nederland. Daarom viel in 1792 een leger van gevluchte Franse edelen (samen met Pruisen en Oostenrijk) Frankrijk binnen. Frankrijk bedwong de inval. Blijkbaar was Lodewijk XVI bij de samenzwering betrokken. Hij werd uiteindelijk in 1793 onthoofd. Frankrijk kwam als de grote overwinnaar uit de oorlog. Alleen de Britten bleven in staat van oorlog met Frankrijk.
RadicaliseringVergadering van de jakobijnen
De radicale jakobijnen pleegden in 1792 een staatsgreep. Al snel stelde Robespierre de terreur in. Edelen, de clerus, koningsgezinden, zelfs gematigde revolutionairen, werden zonder pardon geëlimineerd. De guillotine klopte overuren. Uiteindelijk werd op 28/07/1794 Robespierre zelf geëxecuteerd. Gelukkig hebben de mensen uit de Zuidelijke Nederlanden deze periode van terreur niet meegemaakt (al was het vanaf de bezetting niet veel beter).
Vergadering van de jacobijnen
De dictatuur werd door het Directoire vervangen. Het bewind steunde op het leger dat successen boekte in het buitenland. Het cijnskiesrecht werd hersteld en de rijke burgerij kreeg opnieuw de macht in handen.
Plundering en economische achteruitgang
Nog vóór de Fransen de Zuidelijke Nederlanden bezetten, kreeg een commissie in Parijs de opdracht onze streken systematisch leeg te halen. Na de inlijving moesten de steden zware oorlogsschattingen betalen. Er werden massa’s schoenen, kleding, wapens en paarden opgeëist voor het Franse leger. De ‘agents de commerce et d’extraction de la Belgique’ beroofden onze gewesten van hun oogsten, werkkrachten, vee, bossen, … Onze kunstschatten werden richting Parijs afgevoerd.… Door dit beleid was onze economische toestand niet rooskleurig. Het gebruik van de assignaten heeft hieraan meegeholpen. Deze assignaten moesten verplicht aanvaard worden, ook al wist men dat deze constant in waarde zakten.
Omdat Frankrijk in oorlog was met Engeland, was de uitvoer naar daar uitgesloten.
De mensen in Vlaanderen hadden honger. Er braken besmettelijke ziekten uit in de steden. Het platteland werd geterroriseerd door voetbranders en roversbenden.
Grote wijzigingen
Op 01/10/1795 werden de Nederlanden officieel ingelijfd bij de Franse republiek. Oostenrijk erkende dit pas twee jaar later bij de vrede van Campo Formio.
Bestuursinstellingen
Het revolutionaire regime kiepte alle verouderde instellingen overboord. De oude vorstendommen werden afgeschaft, het prinsbisdom Luik werd bij de Nederlanden gevoegd en het grondgebied werd in 9 departementen verdeeld. De departementen kwamen plusminus overeen met de huidige provincies. Aan het hoofd stond een prefect, bijgestaan door een algemene raad (nu de provincieraad) en een prefectorale raad (nu de bestendige deputatie). De departementen werden onderverdeeld in arrondissementen met daaronder de kantons. Vervolgens waren er de municipaliteiten bestuurd door een maire (de burgemeester), bijgestaan door adjuncten (nu de schepenen) en een gemeenteraad. De gemeente richtte de burgerlijke stand in, die de oude parochieregisters verving (vanaf 1797).
Oudenaarde lag in het Scheldedepartement (hoofdstad Gent) dat onderverdeeld was in volgende arrondissementen en kantons:
- arrondissement Gent, kantons: Deinze, Evergem, Gent, Kruishoutem, Lochristi, Nazareth, Nevele, Oosterzele, Waarschoot en Zomergem
- arrondissement Dendermonde, kantons: Aalst, Beveren, Dendermonde, Hamme, Lokeren, Sint-Gillis-Waas, Sint-Niklaas, Temse, Wetteren en Zele
-
arrondissement Eeklo, kantons: Assenede, Axel, Eeklo (+ Vlissingen na 1807), Hulst, IJzendijke, Kaprijke, Oostburg en Sluis
- arrondissement Oudenaarde, kantons: Brakel, Geraardsbergen, Herzele, Ninove, Oudenaarde, Ronse, Sint-Maria-Horebeke en Zottegem
De prefecten waren:
1800-1808: Guillaume Faipoult
1808-1813: Frédéric Christophe d'Houdetot
1813-1814: Antoine Desmousseaux de Givré
Gerecht
Ook de rechterlijke organisatie werd gerationaliseerd. In elk kanton kwam een vredegerecht, in elk arrondissement een rechtbank van eerste aanleg. Elk departement had een assisenhof met een jury. Luik en Brussel kregen een beroepshof en Brussel nog een Hof van Cassatie. In de Napoleontische tijd werd het traditionele plaatselijke gewoonterecht vervangen door het burgerlijk wetboek. De ‘Code Napoléon’ (Code civil) uit 1804 zou ook later het Belgische burgerlijk wetboek domineren.
Fiscaliteit
De beden werden afgeschaft en vervangen door rechtstreekse belastingen. Men legde in de meeste gemeenten een lijst aan van de rijkste personen, die opdraaiden voor de kosten. Voor de belastingen op de onroerende goederen werd een register aangelegd van alle gronden en bezittingen, het kadaster. Indirecte belastingen op verbruiksgoederen bleven bestaan. De belastingdruk verzwaarde met ruim 1/3de.
De bevolking kreeg te pas en te onpas collectieve boetes opgelegd en werd verplicht gedwongen leningen aan de overheid te geven. De boeren kregen te maken met een speciale belasting, die van het dertigste paard (bestemd voor het Franse leger). De ongebreidelde eisen van het leger zouden een opstand aanwakkeren.
Decimaal stelsel
De Fransen voerden het decimale stelsel in. De meter verving de voeten en ellen. De kilogram kwam in de plaats van de ponden en de liter werd ingevoerd. Op het hele Franse grondgebied werd door iedereen dezelfde maten en gewichten gebruikt.
Op 05/10/1793 werd in Frankrijk een nieuwe ‘decimale’ kalender ingevoerd. Dit was de Republikeinse kalender en werd met terugwerkende kracht vanaf 22/09/1792 ingevoerd. Dit was tevens het begin van de herfst. Elk jaar begon met de eerste dag van de herfst. In de kalender werd een jaar gelijkgesteld aan 12 maanden van elk 30 dagen, aangevuld met 5 extra dagen (in schrikkeljaren 6 dagen), de zogenaamde 'jours complémentaires'. Iedere maand herinnerde aan een kenmerk van het klimaat in Frankrijk. Bijvoorbeeld in de winter was er nivôse, de sneeuwmaand. Een maand werd verdeeld in 3 weken (décades) van elk 10 dagen. Een dag telde 10 uren en een uur 100 minuten (de decimale indeling van de dag werd na amper 6 maanden weer afgeschaft). In aktes uit deze tijd komt men de republikeinse jaartelling regelmatig tegen. De kalender was geen succes, mede ook omdat er geen klokken voor waren, en werd op 1 januari 1806 weer afgeschaft. Men keerde terug naar de Gregoriaanse kalender.
De Kerk
De onvrede nam toe, toen vanaf 1796 een ware godsdienstvervolging werd ingezet. Priesters moesten een ‘eed van haat aan het koningschap’ afleggen, wat de meesten weigerden. De onbeëdigde priesters doken onder en werden door de bevolking beschermd. In het geheim hielden zij misvieringen, trouwden, doopten en hielden de parochieregisters bij.
In het hele land werden er kerken gesloten en de bezittingen van de kloosters en parochies eerst genationaliseerd en dan verkocht. De meesten bezondigden zich niet aan het kopen van dit ‘zwart goed’. Zij die dat wel deden, gingen tot een nieuwe klasse van kapitalisten behoren. Eerst kochten zij voor een deel van de waarde het papiergeld op (de gehate assignaten). Bij de officiële verkoop van kerkelijk goed maakten zij dan hun assignaten te gelde voor de volle waarde. De periode van onderdrukking van de Kerk (1796-1801) werd de ‘beloken tijd’ genoemd. Onbeëdigde priesters werden tot deportatie veroordeeld.
Conscriptie
Op 05/09/1798 vaardigde de Franse overheid (de Directoire) de conscriptiewet uit. Die wet kondigde de dienstplicht af voor alle mannen tussen de 20 en 25 jaar. In de praktijk betekende dit dat de jongemannen in 5 klassen werden ingedeeld.
Naargelang de noodzaak kon de overheid de klassen binnenroepen, de jongste eerst. Op 24 september waren alle 200.000 dienstplichtigen van de eerste klasse al opgeroepen. Er volgden nog lichtingen. Tegen midden 1799 (op 9 maanden tijd) waren de 5 klassen volledig gerekruteerd.
Conscriptie (© Encyclopaedia Britannica)
De conscriptiewet werd in Vlaanderen heel slecht onthaald. Het waren vooral de verarmde boeren die hierdoor getroffen werden. Het was niet te verwonderen dat er massaal dienst werd geweigerd. Desertie was legio. In onze gewesten telde de eerste lichting 22.000 dienstplichtigen. Er vertrokken effectief 11.000 jongemannen waarvan er 7.000 effectief in de regimenten terechtkwam. Het verzet tegen de conscriptiewet zou tot de Boerenkrijg leiden.
Boerenkrijg
De eerste tekenen van verzet doken reeds in 1795 op. Regelmatig waren er opstootjes. De invoering van de dienstplicht was blijkbaar de figuurlijke druppel die de emmer deed overlopen. Op 12/10/1798 barstte de bom en verjoegen boeren in Overmere, bij Wetteren, Franse belastingsgaarders. Als een lopend vuur verspreidde het oproer zich over het platteland. Tussen 26 en 28 oktober sloeg de opstand over naar Ronse, Roeselare, Kortrijk en Tielt. Later kwamen Klein-Brabant en de Antwerpse en Limburgse Kempen aan de beurt. De opstandelingen namen de leuze van de Brabantse omwenteling ‘voor outer en heerd’ over en grepen naar de wapens.
'Boerenkrijg' uit de verzameling Museum Woutershof Zolder
Vanaf november zat er leiding in de opstand. Onder aanvoering van mannen als Rollier, van Ganzen en Corbeels wisten de ‘brigands’ (bandieten) Mechelen, Herentals en Diest kortstondig te bezetten. Het merendeel van de leiders wilden een terugkeer naar Oostenrijks bewind. De opstand genoten de steun van de geestelijkheid. Er waren contacten met Oostenrijk en Engeland. De beloofde Britse hulp bleef uit en de steden waren de boeren niet gunstig gezind. In de steden was de Franse controle groter en was de nieuwe burgerij het Franse regime gunstig gezind. De slecht bewapende en ongeoefende boerenlegertjes waren geen partij voor de Franse soldaten van generaal Colaud. De Boerenkrijg eindigde op 04/12/1798 onder de muren van Hasselt in een bloedbad. Gedurende enkele jaren zou van Ganzen nog een beperkte guerrillacampagne voeren in de Kempen, tot Napoleon in 1801 door zijn concordaat met de paus de vrede herstelde.
Oudenaarde tijdens de revolutionaire periode
Plundering van de bevolking en eliminatie van de geestelijkheid
Op 05/07/1794 kwam ’s morgens een Franse jager te paard de stad binnengereden. Er werd hem zowaar een glas brandewijn aangeboden in de herberg De Gouden Leeuw. Rond de middag kwamen 100 jagers te voet tot op de Markt. Zij kregen bevel hun logement vrij te kiezen maar liefst in de nabijheid van de Markt. De burgers waren gedwongen hen alles te geven wat ze wilden. Nadat de soldaten goed gegeten en gedronken hadden, gingen ze in de namiddag inkopen doen in de plaatselijke winkels. De winkeliers waren verplicht papiergeld te aanvaarden.
De volgende dag passeerde het Franse leger met 12.000 man. Het hoofdkwartier werd te Volkegem ingericht en het leger kampeerde op ‘Keeser kouter’. Na de middag moest het stadsbestuur vergaderen. Verschillende leden waren reeds de stad ontvlucht. Er werd meegedeeld dat Oudenaarde, de kasselrij en Ronse samen, binnen de 3 dagen een oorlogscontributie van een half miljoen livres moest betalen op straffe van militaire executie. Men deed de kloosters en geestelijken een aanzienlijke som betalen.
Op 7 juli kreeg Oudenaarde als bezetting een garnizoen onder bevel van Serrat. Als militaire commandant van de stad werd de jakobijn Brichaux aangesteld. Deze besliste dat niemand nog de stad mocht verlaten zonder een paspoort (ondertekend door hemzelf of zijn gevolmachtigde).
De 8ste werden de dekens van de gebuurten op het stadhuis uitgenodigd. Ze kregen de opdracht in alle huizen te gaan en het aantal zieken en uitgewekenen of vluchtelingen te tellen. Ook het aantal paarden, koeien, varkens en schapen werd geteld.
De volgende dag deed de commandant een inventaris opmaken van de meubels en de onroerende goederen van degenen die gevlucht waren. In hun huizen werden huisbewaarders geplaatst.
Op 12 juli werd ‘op pijne van den dood’ bevolen alle wapens in te leveren.
In de maanden die volgden, werd er massaal van alles opgeëist zoals graan, hooi, haver en paarden. Zo moesten de boeren op de Markt verzamelen met hun paarden. De beste paarden werden uitgekozen voor het leger. Er werd zelfs een ‘agentie’ van jakobijnen gevormd om alles op te eisen wat kon dienen voor het leger. Niet enkel de boeren waren het slachtoffer maar ook de winkeliers. Zij leverden onder meer kledij. Al de opeisingen werden met assignaten betaald. Winkeliers en herbergiers sloten hun zaak uit schrik voor de steeds in waarde verminderende assignaten.
Op 4 augustus werd het stadsbestuur vervangen door een ‘municipaliteit’.
Op 18 augustus werden er door het Franse bewind maximumprijzen op de voedings- en winkelwaren gezet. Het gevolg was dat de buitenlieden niet meer naar de markt in Oudenaarde kwamen om hun goederen te verkopen.
In oktober begon men een inventaris te maken van de meubels en onroerende goederen van de kastelen der gevluchte edelen.
In november werd de stadscommandant vervangen door kolonel Meunier. Er vertrokken 600 keurlingen uit de kasselrij richting Nieuwpoort en Oostende om daar te gaan werken aan de versterkingen. De Fransen richten voedselmagazijnen in waar de inwoners met assignaten een zekere hoeveelheid graan, boter en aardappelen konden kopen. Er werd een ‘comité van waekzaemheijd’ ingesteld dat op alles moest letten wat er gezegd of gedaan werd tegen de Franse Republiek.
In 1794 stierven 333 inwoners aan besmettelijke ziekten, zoals de rode hond. Ook 300 krijgsgevangenen vonden de dood.
De winter van begin 1795 was heel koud. In januari werden de huizen, van degenen die gevlucht waren, verkocht. Zo werd het huis van Jan-Jozef Raepsaet door de eigenaar van De Zalm gekocht en het huis van Emmanuel Bauwens door L. Liedts.
In februari keerden de gevluchte stadslieden terug naar Oudenaarde. Ze betrokken opnieuw hun huizen waar ze werden bewaakt. Ze mochten niet uitgaan tenzij ze vergezeld waren door een soldaat. Zij waarvan de huizen reeds verkocht waren, dienden een overeenkomst te maken met de opkopers om hun huizen terug te krijgen.
In de eerste helft van het jaar was er een schaarste aan graan. De mensen smeekten, met geld in de hand, om graan. Zo werden in april 4 wagens met koren op de weg van Ename geplunderd. Tal van mensen stierven van ondervoeding. Sommigen werden uit pure wanhoop rovers en baanstropers. De omgeving van Oudenaarde werd op het einde van het jaar geterroriseerd door rovers en vagebonden, ‘de Binders’ genoemd. Ze beukten met een boomstam de deur in en martelden de inwoners met een brandende kaars aan hun voeten, tot wanneer ze vertelden waar hun geld en waardevolle dingen verstopt waren. Voornamelijk Bevere had hieronder te lijden.
In 1796 werd door de Franse regering een gedwongen lening van 600 miljoen frank uitgeschreven. De rijke lieden van de stad werden getaxeerd en moesten volgens de grootte van hun fortuin een aanzienlijke bijdrage betalen.
In april werd de stadscommandant vervangen door de heer Leducq.
In mei kregen de meeste kloosters het verbod om nog zelf hun inkomsten te ontvangen. De inkomsten zouden voortaan geïnd worden door de Directie van de Nationale Domeinen. Deze kloosters werden door soldaten bezet. De geestelijkheid werd gedwongen een inventaris van hun goederen op te maken.
In november werd bekend gemaakt dat het Directoire alle directe belastingen, zoals bijvoorbeeld de tienden, had afgeschaft. Dit maakte geen noemenswaardige indruk op het volk.
Begin december werd er werk gemaakt van de ontbinding van het klooster van de zwartzusters van Oudenaarde en Pamele, het klooster van Sion en de abdij van Maagdendale. De zusters kregen ‘bons’ waar ze enkel nationale goederen konden mee kopen. De meeste zusters weigerden de bons. Ze kregen 14 dagen de tjd om het klooster te verlaten. Op 18 december werden ze verdreven. Op 20 december kregen de paters recolletten en kapucijnen ook 14 dagen de tijd om hun kloosters te verlaten. Op 9 januari 1797 werden ze door een bende woeste soldaten verjaagd. Op 4 februari werden tenslotte de apostolinnen verdreven. Al de verbannen geestelijken werden verplicht hun religieuze kledij af te leggen. Men begon direct de kerkelijke ornamenten en meubels te verkopen.
In april kondigden de jakobijnen de afschaffing van de Gregoriaanse kalender aan. Deze werd vervangen door de Republikeinse kalender. Op 20 mei werd de heer Lepage de nieuwe commandant van de stad. Er werd voor de eerste keer een zaak gepleit in de Oudenaardse rechtbank.
In juni werden al de priesters binnen de stad uit hun bediening ontheven. Ze werden verplicht een eed van haat (zie rechts) aan het koningschap af te leggen, de zogenaamde eed van 1797. Er was slechts één priester (een gewezen jezuïet) die de eed aflegde. Door het afleggen van de eed konden de pastoors hun kerkelijke goederen voor confiscatie behoeden. In juli werd de pastoor van Bevere gevangengenomen omdat hij een processie had gedaan zonder dat hij de eed had afgelegd.
In september werd afgekondigd dat het Directoire had besloten dat alle beelden aan de huizen en op de openbare wegen, samen met de kruisen op de torens, moesten orden weggenomen. Het was voortaan ook verboden om de klokken te laten luiden vóór, tijdens of na de eredienst. De priesters mochten enkel burgerkleren dragen en er werd opnieuw op gewezen dat de eed van getrouwheid aan de republiek moest afgelegd worden.
In oktober werd de kerk van Pamele gesloten en als nationale eigendom in bezit genomen.
In januari 1798 werd de daad bij het woord gevoegd en werden religieuze beelden vernietigd en kruisbeelden afgebroken.
In juli begon men de abdij van Ename af te breken. Deze was voor een prikje gekocht door de Fransman Lambert, opkoper van nationaal goed.
Toen op 05/09/1798 het Directoire de conscriptiewet uitvaardigde waarbij de dienstplicht werd afgekondigd voor alle mannen tussen de 20 en 25 jaar, werd een grens overschreden. Nadat de mensen waren uitgemolken en de Kerk in boeien lag, werden nu onze jongelingen afgenomen! Het ongenoegen groeide.
De opstand van de briganten en de repressie van de Fransen
Op 22 /10/1798 brak de Boerenkrijg uit, deels als gevolg van de conscriptie.
Op 25 oktober kwamen de gendarmen van Ronse Oudenaarde binnengevlucht. De ‘brigands’ waren blijkbaar in aantocht. Alle burgers van de stad werden verzocht de wapens op te nemen. Verscheidene Fransgezinde mannen boden zich op het stadhuis aan. De stadspoorten werden bezet, waarbij veel aandacht uitging naar de Baarpoort omdat daar de briganten verwacht werden. Op verschillende parochies klepten de noodklokken. Eenmaal de briganten de stad hadden bereikt was het een koud kunstje om Oudenaarde in te nemen. De sansculotten stoven weg richting Gent. De commandant had al eerder het hazenpad gekozen. Er viel geen enkel slachtoffer!
De briganten liepen naar de Markt en het stadhuis. Daar werd de vrijheidsboom terstond afgekapt. Ze overnachtten vooral in de huizen van degenen die gevlucht waren.
’s Anderendaags vergaderden de briganten op de Markt. Ze stelden vast dat ze maar weinig steun kregen van de stadsbevolking. Ze vonden dat het nu aan de Oudenaardse burgers was om Gent te gaan belegeren. Na enkele redevoeringen vertrok het merendeel van de opstandelingen. Enkele heethoofden onder leiding van de ‘kapiteins’ Masculier en Vandewalle bleven en stelden wachten op aan de stadspoorten. Het ‘klein volk’ van Oudenaarde trok op met de briganten en plunderden onder meer het huis van de commandant (de Refuge van Ename). Ze dronken zich lazarus en plunderden vervolgens ook nog de kazerne van de gendarmerie.
’s Avonds werden de jongelingen opgeroepen om wapens te verzamelen en zich op de markt aan te bieden. Toen dit onvoldoende lukte, ging men de jonge mannen huis per huis halen. Bartholomeus De Rantere schreef in zijn kroniek ‘Nu begint het treurspel’, en gelijk had hij!
De sansculotten die naar Gent gevlucht waren en hadden gezegd dat de ganse stad brigant was, hadden versterking gekregen en keerden nu terug naar Oudenaarde. Ze slaagden erin de wachter aan de Beverepoort te verschalken. De weg lag open. Toen de briganten de Fransen hadden opgemerkt, vluchtten ze weg. Eenmaal op de Markt aangekomen werd de aanval geopend op Den Gouden Appel, waar de leiders geherbergd waren. Er vielen 7 slachtoffers. Als razenden, gebrand op vergelding, zetten de Fransen hun tocht door de stad verder en schoten op alles wat bewoog. Veel onschuldige burgers lieten het leven. Er werd krijgsraad gehouden op het stadhuis. Alle stadspoorten werden bezet en overal werden huiszoekingen gedaan.
De herovering van Oudenaarde door de Fransen was uitgedraaid op een regelrecht bloedbad. De volgende dag reed een wagen door de stad om de ontklede lijken op te halen. Niemand durfde de lijken op te eisen uit vrees om zelf gedood te worden. Er vielen uiteindelijk 23 doden die als honden in één grote put begraven werden (niet op het kerkhof).
’s Middags werden opnieuw briganten (een 3.000-tal) in Leupegem gesignaleerd. De Fransen openden de aanval. De briganten vluchtten waarna de Fransen de achtervolging inzetten.
De staat van beleg werd uitgeroepen en de stad werd voortaan door de militairen bestuurd. De volgende dagen werd de omgeving van Oudenaarde uitgekamd. In Ronse gingen de Fransen driest te werk. Veel, al dan niet, briganten werden gevangengenomen en in de stadsgevangenis opgesloten. Omdat de gevangenis de toevloed niet kon slikken, werden veel gevangen briganten naar Gent overgebracht.
Op 31 oktober werden de Oudenaardisten op de Markt uitgenodigd voor het planten van de nieuwe vrijheidsboom (zie tekening). Er werd een heel spektakel opgezet om deze gebeurtenis te vieren.
Veel klokken van de parochies in de omgeving werden afgedaan en binnen de stad gebracht. Dit moest het kleppen van de stormklokken beletten. Ook werden enkele klokken uit de Walburga- en Pamelekerk naar beneden gehaald.
Op 7 november werden de stadspoorten, na 12 dagen gesloten te zijn geweest, opnieuw geopend.
Er werd opnieuw een oorlogsbelasting opgelegd waarvan de som verschilde naar gelang het vermogen.
Op 18 november werden al de geestelijken van de stad van hun bed gelicht en opgesloten in de stadsgevangenis. Later werden ze afgevoerd naar het ‘rasphuijs’ van Gent. Op 28 november werden in Oudenaarde verscheidene priesters van de parochies rond Oudenaarde binnengebracht. ’s Anderendaags werden zij gevankelijk afgevoerd naar Gent.
Op 4 december werden Jan-Jozef Raepsaet, zijn broer Jacques en de gewezen griffier van Eine en deze van Ouwegem opgepakt en afgevoerd naar Parijs (voor 6 maanden).
Op 5 december werden alle 20-jarigen opgeroepen om naar het stadhuis te komen. Zij zouden binnen de twee dagen naar het leger vertrekken. Er werd hen een bal aangeboden. Bij het effectieve vertrek van de 41 conscrits werd algemene amnestie verleend aan degenen die gecollaboreerd hadden met de brigands.
Op 31 december werd de kerk van Pamele verkocht aan Guillaume Liedts.
In het begin van het jaar 1799 werd het klooster van de kapucijnen (tussen de Einestraat, Nederstraat en Wijngaardstraat) verkocht aan de burger Le Pape, commandant van de stad. Snel werd met de afbraak begonnen. In februari werd het klooster van de apostolinnen op de Ham aan de reeds genoemde heer Lambert, opkoper van nationaal goed, verkocht. Begin maart werd begonnen met de afbraak.
Op 30 april kwamen Franse militairen aan, die belast waren om degenen die verzuimd hadden aan de militaire conscriptie (vooral in de boerendorpen), manu militari op te halen.
In oktober arriveerden hier 400 Engelse krijgsgevangenen die werden opgesloten in de kerk van de paters recolletten. Verder in de maand kwamen er nog eens 500 Engelse en Russische krijgsgevangenen aan.
Eenmaal de krijgsgevangenen weg waren, begon men in november de kerk van de paters recolletten als tempel van de godin van de Rede te gebruiken. Wie wilde trouwen, moest dit verplicht in deze tempel doen.
De Napoleontische periode (1799-1815)
Eerste consul Napoleon Bonaparte
Napoleon Bonaparte, een geliefde en succesvolle generaal, zette het traag opererend en logge Directoire aan de dijk en greep de macht als ‘eerste consul’. In 1802 werd hij bij referendum voor het leven, met erfopvolging, tot consul benoemd.
Hij besefte dat Frankrijk dringend orde en rust nodig had. Om de opstandige katholieken te sussen sloot hij met de paus een ‘concordaat’. Het concordaat voorzag in het herstel van de vrijheid van eredienst, in een bezoldiging in ruil voor de tijdens de revolutionaire periode genationaliseerde en verkochte kerkelijke bezittingen, en in een herverdeling in bisdommen. Het compromis was in het voordeel van Napoleon want hij behield een stevige greep op de Kerk.
De Code Napoleon bracht meer gelijkheid in het burgerlijk wetboek en had een grote invloed op de wetboeken in andere landen. Ook de Code Pénal liet juridische sporen na over de Franse grenzen. Napoleon brak met de gewoonte dat het strafrecht de door de Kerk verboden gedragingen bestrafte. Plichten, verboden en bestraffing waren gebaseerd op het algemeen belang en de openbare orde. Een verbod op homoseksuele handelingen ontbrak bijvoorbeeld in de Napoleontische wetgeving.
Napoleon sloot vrede met Oostenrijk en de Britten, zodat er eindelijk rust kwam. Dit deed de handel en nijverheid opbloeien. Er ontstond een klasse van nieuwe rijken die bestond uit industriëlen en kooplieden. Hun fortuin en aanzien oversteeg dit van de edelen. Het grote voorbeeld uit onze streek was Lieven Bauwens. Hij was de grondlegger van de mechanische textielnijverheid in Gent. Rond 1798 liet hij onderdelen van een mechanische spinmolen, de Mule Jenny, vanuit Engeland naar Parijs smokkelen, alwaar hij zijn eerste katoenspinnerij oprichtte. In 1799 volgde de Gentse fabriek. Het was de aanzet van een bloeiende periode van 15 jaar voor de Gentse textielindustrie.
Keizer Napoleon
Op 18/05/1804 riep de Franse senaat Napoleon uit tot keizer. De kroning gebeurde op 2 december. In de volgende jaren vestigde hij zijn macht tot aan de Russische grens. Engeland kreeg hij evenwel niet op de knieën. Daarom wilde hij de Britten economisch treffen.
‘Napoleon kroont zichzelf tot keizer’ van Jacques Louis David
De continentale blokkade
Napoleon kondigde in 1806 de ‘continentale blokkade’ af waarbij alle Britse producten op het Europese continent werden verboden om zo de economie van Engeland te ontwrichten. Napoleon wilde de zeegrenzen tussen Engeland en Europa afsluiten, zodat Engeland geen Europese handel meer kon drijven en zo hopelijk zijn leger niet meer kon financieren. Daarmee hoopte Frankrijk minder te vrezen te hebben van Engeland als militaire tegenstander. Als reactie verbood Engeland alle handel door Frankrijk met de rest van de wereld. Het embargo was uiteindelijk schadelijker voor het Franse rijk dan voor Engeland. Deze economische blokkade hield stand tot 1814.
De nijverheidstakken die aangewezen waren op invoer van Engeland, kwijnden weg. Suiker, thee, koffie en tabak werden schaars. Men zocht naar alternatieven. Zo werd de suikerbiet geïntroduceerd als vervanger van het suikerriet. Cichorei was een alternatief voor koffie. De katoennijverheid haalde zijn grondstoffen nu uit Egypte. Deze werden via de Balkan naar onze streek gebracht. Het leger werd een belangrijke klant voor onze textiel- en ledernijverheid.
Napoleon spaarde geen moeite om de Schelde weer vrij te krijgen van de Nederlanders en om de bedrijvigheid in de haven van Antwerpen weer op gang te trekken. Antwerpen werd tot oorlogshaven verbouwd. Er werden nieuwe scheepstimmerwerven opgericht en het eerste dok werd gegraven. Na 1811 verslechterde de economische toestand.
De militaire campagnes
Gezien de veelvuldige oorlogen schafte Napoleon de legerdienst uiteraard niet af. Hij voerde een systeem van loting in, waardoor jonge mannen zich al dan niet konden vrij loten. Hoewel dat voordien al hoofdzakelijk via loting gebeurde, werd deze methode pas eind 1804 geofficialiseerd en veralgemeend. Door de langdurige Napoleontische campagnes bleven de pechvogels dikwijls jarenlang van huis weg. Het gevaar voor dood of levenslange verminking was groot.
Na de reeds vermelde Eerste Coalitie (1792-1797) kreeg het Franse Rijk onder Napoleon te maken met nog 6 coalities die gevormd werden door diverse landen. Deze coalitieoorlogen speelden zich niet in Vlaanderen af.
De Tweede Coalitie (1799-1802) werd gevormd door Rusland, Engeland, Oostenrijk, het Ottomaanse Rijk, Portugal, Napels en de Pauselijke Staat. Napoleon kon de invallen afslaan. De Fransen besloten Egypte binnen te vallen in de zomer van 1798. De Franse vloot, op weg naar Egypte, werd verslagen door Horatio Nelson in de Slag bij de Nijl. Napoleon zat vast in Egypte, en de oude leden van de Eerste Coalitie profiteerden van Napoleons afwezigheid. Ze boekten enkele overwinningen. Toen de Russen zich terugtrokken en de Britten weigerden mee te doen, stond Oostenrijk er alleen voor, en trok zich in 1801 ook tijdelijk terug uit het conflict. Een verdrag tussen Engeland en Frankrijk uit 1802 wordt gezien als het einde van de Tweede Coalitie.‘
De Derde Coalitie (1805) bestond uit Oostenrijk, Groot-Brittannië, Rusland en Zweden. Napoleon had plannen voor een invasie van Engeland. Toen de Franse vloot bij Trafalgar door Horatio Nelson werd verslagen, blies Napoleon zijn invasieplannen af en concentreerde hij zich op het vasteland.
Het Franse leger trok naar Oostenrijk. Het Oostenrijkse leger moest zich uiteindelijk overgeven. Napoleon besloot Wenen binnen te trekken maar werd snel geconfronteerd met een Oostenrijks-Russisch leger dat Wenen trachtte te heroveren. Napoleon kon het ganse leger uitschakelen, in wat gekend is als zijn grootste overwinning, namelijk de Slag bij Austerlitz. Na de slag verliet Oostenrijk de Coalitie. Frankrijk trok zich terug uit Oostenrijk dat gedwongen werd Venetië over te geven aan het koninkrijk Italië en Tirol aan Beieren.
De Vierde Coalitie (1806-1807) bestond uit Pruisen, Saksen en Rusland. Pruisen en Rusland verzamelden hun troepen voor een nieuwe campagne tegen Frankrijk. Napoleon trok in de aanval en versloeg de Pruisen. De Fransen rukten op tot Oost-Pruisen en de Russische grens, waarna de Russen een wapenstilstand vroegen. Frankrijk sloot een vrede met Rusland en dwong Pruisen de helft van zijn gebied op te geven ten voordele van Frankrijk. Napoleon controleerde nu West- en Centraal-Europa.
De Vijfde Coalitie (1809) bestond uit Engeland en Oostenrijk. Engeland was een alliantie aangegaan met Spaanse rebellen om Frankrijk het leven zuur te maken. Oostenrijk verzamelde een nieuw leger maar werd uiteindelijk door het Franse leger verslagen. Het land werd gedwongen om vrede te sluiten met Napoleon en nog meer gebied in te leveren. In 1810 bereikte het Franse keizerrijk zijn grootste omvang.
De Zesde Coalitie (1812-1814) bestond uit Engeland, Rusland, Pruisen, Zweden, Oostenrijk en enkele Duitse staatjes. Frankrijk had de Verenigde Staten als bondgenoot. In 1812 trok Napoleon met een leger van 600.000 man Rusland binnen om Tsaar Alexander I van Rusland te dwingen in het Continentaal Stelsel (Continentale Blokkade) te blijven. Rusland paste de strategie van de verschroeide aarde toe en trok zich steeds verder terug. Op 14 september werd Moskou bereikt en grotendeels platgebrand. Alexander weigerde zich over te geven. Napoleon kon uiteindelijk zijn doel niet bereiken en begon zijn terugtocht. 275.000 soldaten kwamen om en 200.000 werden gevangengenomen. Tegen november schoten er nog slechts 30.000 soldaten over. Napoleon keerde in december terug naar Parijs.
Vervolgens werden de Fransen gedwongen zich terug te trekken uit het Iberische schiereiland. Oostenrijk en Pruisen stapten terug in de oorlog. Na de slag bij Leipzig in oktober 1813 (gekend als de Volkerenslag) moesten de Fransen zich naar Frankrijk terugtrekken. Op 30/03/1814 trokken de geallieerden Parijs binnen, zodat Napoleon genoodzaakt was op 6 april af te treden. Hierna werd het Congres van Wenen georganiseerd. Napoleon werd verbannen naar het eiland Elba, en iemand van het Huis Bourbon werd opnieuw op de Franse troon gezet (koning Lodewijk XVIII).
De Zevende Coalitie (1815) bestond uit het Engeland, Pruisen, Zweden, Oostenrijk, Nederland en enkele kleine Duitse staatjes.
De periode, die nu gekend is als de 100 Dagen, begon toen Napoleon Elba verliet en richting Parijs trok. Hij verzamelde onderweg troepen rond zich en zette, eenmaal in Parijs aangekomen, koning Lodewijk XVIII (die naar Gent vluchtte) af. De geallieerden verzamelden hun legers om Napoleon, die al 280.000 man had verzameld, te stoppen. Uiteindelijk werd Napoleon verslagen in de Slag bij Waterloo (zie postkaart).
Napoleon trok terug naar Parijs en hoopte nog een nationaal verzet te kunnen organiseren. Het volk wilde echter geen nieuwe oorlogen meer. De staatskas was leeg. Napoleon werd gedwongen om op 22/06/1815 af te treden. Hij werd verbannen naar het Zuid-Atlantische eiland Sint-Helena.
Oudenaarde tijdens de Napoleontische periode
In april 1801 bezocht de prefect van het Scheldedepartement, Faipoult, Oudenaarde.
In dezelfde maand kwamen 41 geestelijken onder de begeleiding van gendarmen aan. Onder hen bevonden zich verschillende priesters van de stad die op 25/11/1798 gevangen waren genomen. Zij hadden al die tijd gevangengezeten in een kasteel in Valenciennes. Hun gezondheid had fel te lijden gehad onder de opsluiting. Na twee uren verblijf werden zij naar Gent gevoerd. Uiteindelijk keerden verscheidene priesters na een lange gevangenschap terug naar Oudenaarde.
Vanaf juli begonnen de priesters in verschillende huizen de heilige mis op te dragen. De huizen waren vaak te klein door de grote opkomst van gelovigen. De gendarmen en sansculotten kregen geen orders om dit te beletten.
In hetzelfde jaar werd de burger Olivier tot commandant van de stad benoemd. Matthijs Ketele werd als meier (burgemeester) geïnstalleerd. De gilden van Sint-Joris, Sint-Sebastiaan en Sint-Hermes werden in eer hersteld.
In maart 1802 werd de vrede afgekondigd tussen Frankrijk en Engeland. In april werd een concordaat gesloten tussen paus Pius VII en Napoleon. De godsdienst werd hersteld maar de priesters moesten een eed van trouw aan de regering afleggen (geen eed van haat meer aan de koning).
Op tweede Paasdag werd in de Walburgakerk een brief van de paus voorgelezen waarin werd verklaard dat de geschillen tussen Kerk en de overheid moesten stoppen en men elkaar als broeders moest omarmen. Er mochten geen geschriften vóór of tegen worden gepubliceerd. In mei kondigde de onderprefect Beyens op het stadhuis officieel het herstel van de godsdienst aan. Na 5 jaar onderbreking kon priester Bonne nog eens een mis opdragen in zijn Walburgakerk. De mis werd gevolgd door een processie in de stad.
Begin juni werd de kerk van Pamele door enkele particulieren teruggekocht van Guillaume Liedts, met als doel de kerk te herstellen als katholiek gebedshuis. Een paar dagen later werd ook hier, na een lange onderbreking, opnieuw een mis gevierd.
In juni 1802 werden bij de notarissen registers geopend zodat de burger kon stemmen of Napoleon consul voor het leven mocht zijn ja of neen.
In oktober werd geloot voor de dienstplicht. In de komende jaren zou dit een jaarlijks terugkerend gebeuren zijn. Napoleon had immers (veel) soldaten nodig voor zijn talrijke militaire campagnes.
In augustus 1803 kwam de Gentse bisschop het vormsel toedienen, hetgeen niet meer gebeurd was sedert 1787. Onder de vormelingen bevonden zich reeds getrouwde mannen en vrouwen met kinderen.
Op 04/02/1804 werd om 18 uur de toren van de Sint-Walburgakerk door de bliksem getroffen, waardoor deze in brand vloog en afbrandde tot op de rok. Ook 2 van de 4 hoektorentjes gingen in vlammen op. Enkele huizen rond de kerk werden eveneens beschadigd.
In april mochten de mensen stemmen of Napoleon keizer kon worden. In juni werd het minderbroederklooster verkocht aan de prefect van het Scheldedepartement Faipoult.
In november werden bij besluit van meier Ketele de gebuurten met hun dekens terug hersteld als vóór 1793-94.
Begin 1805 werd het minderbroederklooster verbouwd tot een katoenspinnerij.
In september werd de afschaffing van de republikeinse tijdrekening gepubliceerd.
In dat jaar werd de Kasteelstraat gekasseid.
In december 1807 werden alle burgers verplicht om mee te helpen aan het rechttrekken van de weg komende uit de stad naar Bevere (Beverestraat).
In oktober 1808 deden de Fransen een buitengewone vraag van legermanschappen. Het gevolg was dat er veel gedeserteerd werd. Boerenzonen ontvluchtten massaal het leger. Ze werden achternagezeten en opgejaagd. Eens ze waren opgepakt, werden ze in de citadel van Lille opgesloten, waar ze voor de krijgsraad moesten verschijnen. Indien één van de ouders had meegewerkt bij de vlucht, werden ze beboet met een som van 1.500 frank. De vervangers van de lotelingen werden van langs om duurder en de ene loting volgde de andere op.
In januari 1809 brandde een deel van de katoenspinnerij in het vroegere minderbroederklooster af. 300 mensen vielen zonder werk. In dat jaar werden de Broodstraat, Krekelput en de Nederstraat van aan de Beverepoort tot aan de Markt gekasseid. Er werd een nieuwe gevangenis gebouwd aan de Baarpoort.
In 1810 werd de stadsgevangenis van de Markt naar de Baarpoort overgebracht. De deels afgebrande katoenspinnerij werd hersteld, zodat er weer kon gewerkt worden. Iedere burger was verplicht gratis te mee te helpen bij het aanleggen van een nieuwe steenweg van Oudenaarde naar Geraardsbergen. Indien iemand verzaakte aan zijn plicht, werd een arbeider in dienst genomen. De verzuimer moest deze vervanger dan tot 14 stuivers per dag betalen.
In 1811 werd volop jacht gemaakt op deserteurs.
In maart werden alle catechismussen bij de boekdrukkers en boekverkopers in beslag genomen. Het was voortaan verboden nog catechismussen te verkopen.
In juni werd een nieuw tribunaal benoemd. De nieuwe voorzitter weigerde zijn ambt te aanvaarden. In september werd Matthijs Ketele, reeds 10 jaar meier van de stad, aangesteld als voorzitter. De gewezen baljuw, de heer H.E. De Smet, werd als nieuwe meier benoemd.
De logebroeders van Gent en Kortrijk stichtten een vrijmetselaarsloge met als vergaderplaats het zwartzusterhuis.
Door de slechte oogst van het graan was de prijs bijzonder hoog.
Ook in 1812 was er een gebrek aan graan. Om de prijs te beheersen werd er een maximumprijs bepaald, tot groot ongenoegen van de boeren.
De nieuwe meier De Smet gaf opdracht om de vrijheidsboom, die reeds 14 jaar op de Markt stond, te kappen. Een teken aan de wand?
In 1813 eiste het Franse leger weer van alles op. Het begon klein met de levering van 5 mannen en paarden door het gemeentebestuur. De kosten werden gedragen door de burgers.
In april werd de meier verplicht een lijst op te maken van alle mannen van 20 tot 40 jaar, getrouwd of niet, en een andere lijst van mannen van 40 tot 60 jaar.
In mei benoemde de prefect een nieuwe meier, namelijk de heer Antoon Vandenhende. Allen die tussen de 40 en 60 jaar waren, dienden zich naar het stadhuis te begeven om deel uit te maken van de ‘garde nationale sedantaire’. Er werd een loting georganiseerd. Degenen die geloot werden, vertrokken op 1 juni naar Antwerpen.
Er werden contributies gevraagd op alles en nog wat. Het Franse leger had vooral nood aan manschappen. ‘Den vierentwintigsten october ontfing men alhier de wet op de militaire conscriptie, waer bij de Fransche drij hondert duijsent mannen vraegden op de jaeren 1814, 1813, 1812, 1811, 1810, 1809, 1808, 1807, 1806 en op de jaeren 14, 13, 12 en 11 der Fransche tijdrekening. Immers de gone nu tweeenveertig jaeren oud waeren moesten soldaet zijn, zonder uijtzondering, want zommige jaeren waeren alreede uijtgevaegd en d’andere moesten aldus den last draegen’.
In december was er een requisitie van alle noodzakelijkheden. De stad werd verplicht 8.000 liter bier, 1.100 pond vlees en 900 bakken kolen te leveren. De boeren moesten hun beste paarden aan het leger verschaffen.
Begin januari 1814 werd het de Fransen heet onder de voeten. Een aantal gendarmen verkochten hun meubelen en verlieten de stad. De wachten werden verdubbeld om plundering te beletten. De overblijvende Fransen en de Fransgezinden verlieten stilaan de stad. De onderprefect maakte zich snel nog meester van de stadskas vooraleer het hazenpad te kiezen.
Op 1 februari kregen de gendarmen opdracht op staande voet naar Lille te vertrekken. Op 4 februari werd vernomen dat de verbondenen in aantocht waren. Het volk liep de stad uit richting Bevere en verwelkomde uitbundig een groepje van 6 kozakken. Aan het Hof te Bevere werden ze getrakteerd op een pint brandewijn. Ze vervolgden hun weg naar het stadhuis waar ze ontvangen werden door Antoon Vande Walle, afgevaardigde van de stad. Daarna kwamen nog 16 Russen de stad binnen. Ze vroegen haver en hooi voor hun paarden en kregen huisvesting in Den Appel en in Den Olifant. Na goed gedronken en gegeten te hebben, gingen ze niet in een warm bed slapen maar gingen naar buiten om daar in de sneeuw te slapen! Er werd gezegd dat sommigen zich schuldig gemaakt hadden aan de verkrachting van enkele vrouwen.
De stad werd vervolgens bezet door een regiment Pommerse jagers. Er was een aanhoudend komen en gaan van krijgsvolk op doorreis. De bevolking had hieronder zwaar te lijden. Men was verplicht de soldaten op eigen kosten te onderhouden. Er werd een commissie opgericht ‘tot het reguleren van de logementen’. Daarbovenop kwamen weer de opeisingen van het geallieerde leger. De miserie bleef maar duren. De afgevaardigden van de stad, de heren Ketele en De Smet, werden in Brussel ontboden met de eis aan alle opeisingen te voldoen.
Op 5 maart voerden de Fransen, komende vanuit Petegem, nog een aanval uit op de stad. Ze deden tweemaal een stormloop, maar liepen zich te pletter. De verbondenen maakten zich klaar om de stad te verlaten toen ze de volgende morgen, tot hun verwondering, zagen dat de Fransen opnieuw vertrokken waren.
De Pruisen vroegen een oorlogsbelasting van 30.000 frank, binnen de 2 maanden te betalen. Iedere burger werd getaxeerd.
Toen in april Napoleon werd afgezet, werd dit gevierd met een algemene verlichting.
De volgende maanden bleef de penibele situatie voor de bevolking aanslepen. Later bleek dat Oudenaarde in een periode van 5 maanden 180.000 soldaten had gehuisvest en onderhouden. In een periode van 6 maanden hadden de stad en haar bevolking 431.000 frank betaald voor het onderhoud van de soldaten, de opeisingen, oorlogsbelastingen en dergelijke meer.
Een anekdote:
De oud-strijders van het leger van Napoleon uit Oudenaarde en omgeving kwamen regelmatig samen in het estaminet ‘In den Keizer’, gelegen in de huidige Parkstraat. Om te vermijden dat men zou denken dat het café tijdens WO1 Duitsgezind (keizersgezind) was, werd de K weggehaald en heette het voortaan ‘In den Eizer’. In het begin van WOII viel tijdens een hevige storm een zware boom uit het park op het huisje. Het cafeetje werd nooit meer heropgebouwd. |