De Gallo-Romeinse tijd

In de periode 58-51 v.C. voerde Julius Caesar een aantal veldtochten om Gallië in te lijven bij het Romeinse Rijk. De Galliërs woonden tussen de Garonne en de Seine-Marne. Eenmaal de verovering van dit gebied een feit was, zat hij met een probleem. Hij mocht enkel optreden in Gallië en niet daarbuiten. Hij wilde het Romeinse Rijk koste wat kost uitbreiden tot aan de Rijn. Deze rivier moest de grens vormen met de Germaanse gebieden. Caesar opperde dat Gallië, het land van de Kelten, groter was dan eerst gedacht. Er woonden immers nog Galliërs ten noorden van de Kelten. Dit gebied noemde hij Belgium en de inwoners Belgae. Het is maar de vraag of deze zich allemaal Galliërs voelden. De stammen in onze streken waren hoofdzakelijk half Germaans half Keltisch. De stammen in het zuidelijk deel van Belgium waren Gallisch.

De strijd tegen de Belgische volksstammen leidde tot een ware volkerenmoord op sommige stammen, zoals bijvoorbeeld de Eburonen en de Aduatucen. Met de toestemming van de Romeinen vestigden zich Germaanse stammen in de vrijgekomen gebieden.

Uit de Gallo-Romeinse periode vinden we in onze streek slecht 2 toponiemen terug, namelijk Kaster en Oosse, beiden in Mater. Kaster duidt op een castrum, een versterking. Oosse gaat terug op Aucius en werd gebruikt om een Romeinse villa aan te duiden. Hier lag dus dicht tegen elkaar een Romeinse versterking en een Romeinse landbouwnederzetting.

Kaster in Mater lag strategisch gezien op een plaats waar een groot deel van de Scheldevallei kon overschouwd worden, waaronder de plaats waar de Romeinse weg Tienen-Velzeke-Kortrijk de Schelde overstak. 10 km stroomopwaarts lag Kaster bij Kerkhove. Daar lag op een heuvel een versterking met zicht op de Schelde-overgang van de heerweg Bavai-Brugge en Boulogne-Tongeren.

10 km stroomafwaarts lag op een heuvel in Semmerzake een Romeinse versterking. We hebben hier duidelijk te maken met een systematisch net van versterkte plaatsen die vanop strategische punten de Scheldevallei beheersten.

Administratief

Administratief viel het huidige België eerst onder de provincie Gallia Belgica, later maakte het deel uit van de provincies Belgica Prima, Belgica Secunda en Germania Inferior. Deze provincies werden verder ingedeeld in civitates, districten. Sociaal kwam er een vermenging tot stand tussen de oorspronkelijke bevolking, inwijkelingen en Romeinse soldaten. De Gallische aristocratie bestuurde de civitates. Zij paste zich aan de Romeinse levensstijl aan. Deze was luxueuzer dan de Keltische.
Een civitas had een hoofdplaats en verschillende grotere agglomeraties (vici) die ook administratieve en economische taken hadden. Territoriaal gezien, vond de civitas haar oorsprong in de vroegere stamgebieden. Vandaar ook hun Romeinse benamingen civitas Menapiorum, civitas Nerviorum, … De huidige provincies West- en Oost-Vlaanderen behoorden tot de civitates van de Menapiërs en van de Nerviërs, met als respectievelijke hoofdsteden Castellum Menapiorum (Cassel) en Bagacum (Bavay). Bavay was een knooppunt van diverse Romeinse wegen. De grens tussen de beide civitates werd gevormd door de Schelde. Wat later ‘Oudenaarde-stad’ zou worden, lag aan de linkerkant van de Schelde in Menapisch gebied.

Wegennet

Er werd een uitgebreid wegennet aangelegd en er werden havens gebouwd (bv. Boulogne). Het doel was om snel troepen naar de Rijn te kunnen sturen en om via een vloot de bedreigingen van overzee te weren. De viae verschaften het leger immers de absolute controle over het rijk. Ze zorgden voor een grote mobiliteit van personen, goederen en gedachtegoed. Elke zone van het wegennet had een eigen administratie die onder de bevoegdheid van een prefect viel. Op de wegen bevond zich om de 10 mijl een wisselplaats (mutatio). Om de 30 mijl lag een statio of mansio die voorzien was van logeerkamers, stallingen voor wisselpaarden, rijtuigen en een smidse.


Het Oudenaardse lag een beetje in een hoek van 2 grote Romeinse wegen, namelijk. de weg Boulogne-Tongeren en de weg Bavai-Gent. Slechts één belangrijke Romeinse weg doorkruiste Oudenaards gebied. Het was de weg Kortrijk-Velzeke-Tienen. Deze weg liep volgens Berings via de Rekkemstraat naar de Schelde om, op de plaats waar het Scheldealluvium het smalst was, de oversteek te doen. De weg sloot op de linkeroever in Bevere aan op het tracé over de Kortrijkstraat en de Kortrijkse Heerweg. De weg liep verder over Moregem en Anzegem naar Kortrijk.

Velzeke lag op het kruispunt van 2 Romeinse wegen, deze van Boulogne-Tongeren-Keulen (over Kortrijk, Asse, Tienen) en deze van Bavay naar Gent. Het was een vroeg-Romeinse legerplaats die een defensief systeem had, bestaande uit spitsgrachten, een aarden wal en een houten palissade. Vermoedelijk werd het opgericht ten tijde van keizer Augustus. Het diende als uitvalsbasis voor de pacificatie van Noord-Gallië of om het vrije Germanië bij het Romeinse Rijk in te lijven. De vicus van Velzeke is waarschijnlijk gegroeid uit de handelskern die zich bij het legerkamp had gevestigd. In de Paddestraat, ooit een onderdeel van de Romeinse weg Boulogne-Keulen, vinden we het Provinciaal Archeologisch Museum (Erfgoed-centrum). Het museum verzamelt en bewaart voorwerpen en gegevens vanaf de prehistorie tot heden en informeert het publiek op een eigentijdse en dynamische manier over deze collecties en de daarmee samenhangende inzichten.

Een ander kruispunt van 2 wegen was Opbrakel. De weg Kortrijk-Kester-Tienen kruiste hier de weg Bavay-Gent.

Er bestonden uiteraard ook nog oude regionale, kronkelende en onverharde paden. Bepaalde ijzertijdroutes bleven zelfs tot na de veroveringen in gebruik. Zo bestond er een weg van Gent naar Doornik, die waarschijnlijk reeds bestond van vóór de Romeinse bezetting en langs de linkeroever van de Schelde liep. Deze weg kwam van Gent, doorkruiste Zingem (via de huidige Heirweg), Heurne, Eine (Gentstraat) om over te gaan in de Doornikse Heerweg te Bevere richting Doornik.

Bij opgravingen in 2015-16 werd in Kerkhove nabij de Schelde een weg uit de Romeinse periode gevonden. Deze bestond uit 2 greppels met daartussenin opgehoopte aarde en daarbovenop houten balken en beschoeiing. Het is dus geen grote heirbaan, maar een weg om het toenmalige moerassige landschap te doorkruisen. Houten resten blijven uiteraard vrij zelden bewaard, maar de natte ondergrond liet dit in deze site wel toe.

Handel

De Romeinse wegen, die in den beginne voor militaire doeleinden werden aangelegd, ontwikkelden zich al snel tot slagaders van het handelsverkeer. Alle delen van het Rijk stonden met elkaar in verbinding. De Pax Romana, de Romeinse vrede, was zeer gunstig voor de economie. De producten werden vervoerd langs de nieuwe wegen maar ook over zee en via de rivieren. Het uitgebreide wegennet was verbonden met de waterwegen. De Schelde speelde een belangrijke rol in het handelsverkeer. In onze streek zijn er sporen gevonden van Romeinse overslaghavens. De havens van Kerkhove en Melden stonden in voor de overslag van goederen. De site van Melden was zo’n 16 tot 18 hectare groot en was een lokale overslaghaven waar producten van de schuiten werden afgeladen en via de landwegen verder werden getransporteerd, en omgekeerd. Een andere en nog belangrijker haven (én verdeelpunt) was deze van Kerkhove, gelegen langs de Schelde en op een kruispunt van wegen.

Langs de Romeinse heirbanen ontstonden kleinere handelsplaatsen, die steunden op lokale ambachten. Echte steden waren er weinig. Gallische industriële en landbouwproducten werden uitgevoerd. De Belgische gebieden waren overwegend agrarisch. Onze streek was gespecialiseerd in de export van graangewassen, onder andere naar de legers aan de Rijn.

In Zuid-Oost-Vlaanderen waren er heel wat grote agrarische bedrijven die naar Romeins model werden gebouwd (villa) en al snel in het bezit kwamen van de inheemse elite. Met de Romeinen kwamen nieuwe landbouwtechnieken naar het noorden. De Romeinse landbouwhervormingen leidden tot een grotere productie. In de grote landbouwbedrijven werkten veel slaven. Grond werd gepacht en verpacht. Meestal bevonden er zich op de grote domeinen ook ateliers en zelfs baden. Op onze vruchtbare gronden werd graan verbouwd. Daarnaast deed men ook aan veeteelt. Het graan werd vaak verkocht aan de Rijnlegioenen.

Tot op heden zijn er een 200-tal landbouwbedrijven gekend. Dit bewijst dat Zuid-Oost-Vlaanderen tijdens de Gallo-Romeinse periode heel dichtbevolkt was.

Vondsten laten ons vermoeden dat er in het Oudenaardse nog veel Romeinse vindplaatsen in de grond verscholen zitten. De vallei van de Schelde was droog genoeg om in cultuur gebracht te worden. Dit wordt aangetoond door de grote Romeinse site aan de Donk. Deze concentratie aan vondsten wijst op een bloei van deze streek. Tijdens recente opgravingen werden in het historische centrum van Oudenaarde in zandwinningsputten scherven van Romeins aardewerk gevonden (zie foto). Deze vondst wijst op een Romeinse aanwezigheid op de plaats waar eeuwen later de stad zou ontstaan.

Met de invallen van de Germanen vanaf het begin van de 3de eeuw na Christus kwam aan de welstand van de Romeinen een einde. Laat-Romeinse sporen zijn zeldzaam. Kerkhove vormt hierop een uitzondering. Het waren harde tijden waarin de economie volledig instortte en de bevolking daalde.

Godsdienst

Op godsdienstig gebied werd de macht van de druïden sterk ingeperkt omdat zij de verdedigers waren van het Gallische particularisme. Hun offerpraktijken werden verboden. De Keltische goden werden langzaamaan met de Romeinse gelijkgesteld en geromaniseerd. Op het einde van de tweede eeuw werden de Oosterse godsdiensten ook in de Lage Landen populair. Grafheuvels of tumili zijn in Zuid-Oost-Vlaanderen niet te vinden. Hier werden de overledenen meestal bijgezet in een brandrestengraf.

Na de verovering van onze gebieden werd het romaniseringsproces ingezet. Het Keltische leefpatroon bleef zich echter doorzetten tot 50 jaar na de verovering. Het zou zelfs 100 jaar duren vooraleer de romanisering volledig tot het platteland was doorgedrongen. Geleidelijk aan onderworpen de Romeinen ons aan de Romeinse cultuur, gewoonten en taal (het Latijn). Gallië werd op den duur geromaniseerd en nam grotendeels de Romeinse cultuur en de katholieke godsdienst over. Na de val van het Romeinse Rijk in 476 viel het Latijn als standaardtaal uiteen in de Romaanse talen.

De ondergang van het Romeins gezag

Tegen het einde van de 2de eeuw kwamen er tekenen van verzwakking. Rond 173-174 waren er de invallen van de Chauken die van over de Rijn kwamen.

Vanaf de 3de eeuw ging het bergaf. Er dook een economische crisis op en de munt werd gedevalueerd. Het grootgrondbezit nam toe. De gronden werden meer en meer bewerkt door horigen of pachters in plaats van door slaven. De Germanen, die zich 2 eeuwen stil hadden gehouden, begonnen opnieuw het Romeinse Rijk te bedreigen. Vanaf het einde van de 2de, maar vooral in de 3de eeuw werd Noord-Gallië meer en meer geteisterd door invallen en plundertochten van de Germanen. Door hun voortdurende aanvallen werden de wegen onveilig en de economie ging nog meer achteruit. De Romeinse grensgebieden werden geplunderd. De gewone pachters werden hiervan het slachtoffer en zij kwamen in grote moeilijkheden. De industriële activiteit nam sterk af door een gebrek aan afzetgebieden.

In het binnenland werden op de heerbanen wachtposten opgericht en de steden werden versterkt. Militaire eenheden patrouilleerden over de heerbanen en er werd een verdedigingsgordel tegen de Saksische zeerovers aangelegd.

De streek ten noorden van de weg Bavai-Tongeren-Keulen was na de invallen van de Germanen sedert de tweede helft van de 3de eeuw ontvolkt. In de loop van de 4de eeuw kwamen er zich opnieuw mensen vestigen, meer bepaald Germanen. In onze streek werd de Germaanse bewoning bevestigd door vondsten in Asper. Deze nieuwkomers brachten hun eigen bouwstijl, woningtypes (hutkommen), sieraden en leefpatronen mee. Er was een steeds grotere vermenging van Germaanse elementen in de laat-Romeinse maatschappij van Noord-Gallië.

Geleidelijk aan kreeg de samenleving een Germaans tintje. De Germanen vestigden zich op het platteland en werden ook in het leger ingezet.

In 406 werd de Rijn overspoeld door Germanen, Vandalen, Sueven en Burgonden. Dit betekende het einde van de Romeinse bezetting in onze streken.

 

Romeinse vondsten
Kruikamfoor en bronzen mantelspeld
Kruishoutem-Kapellekouter (©PAM Velzeke)