Hanske de Krijger

Het beeld van Hanske de Krijger

Tegen het einde van de bouw van het stadhuis kreeg zilversmid Willem Blanstrein de opdracht een vaandeldrager te maken. Werkten verder ook mee aan het maken van het beeld: smid Roeland vander Busschelen, slotenmaker Adriaan Meynfroet, klokgieter Willem de Mantele en schilder Gilles Spierinck. Joos Craye zorgde voor de stellage zodat het beeld op de toren van het stadhuis kon worden geplaatst. Het bronzen beeld vormde de bekroning van de belforttoren en kwam bovenop de keizerlijke kroon te staan. Eerst was er voor de torenspits een griffioen voorzien. De constructie van een griffioen mislukte zodat snel een andere oplossing moest worden gezocht. De keuze van een krijgsknecht volgde snel. Dit beeld staat vandaag in Oudenaarde bekend onder de naam Hanske de Krijger.

De legende van de bril

De stadhuiswachter Hanske de Krijger werd al snel een volksfiguur die samensmolt met de legende van de bril. Hierna volgen de twee bekendste versies.

Volgens de eerste versie kwam keizer Karel, over Ronse en de Koppenberg, van Doornik naar Oudenaarde. De stadswachter, die te veel Oudenaards bier had gedronken, was in slaap gevallen en had de keizer met zijn gevolg niet zien afkomen. Er stond niemand klaar aan de stadspoort om de keizer te begeleiden. Opdat de stadswacht bij een volgend bezoek wat beter op zijn ‘qui vive’ zou zijn en ter herinnering aan het onhoffelijke voorval, verplichtte de keizer de stad om een bril aan te brengen in het wapenschild. In werkelijkheid is de Oudenaardse ‘bril’ echter helemaal geen bril, maar de gotische letter ‘A’ van ‘Audenaerde’.

De tweede versie vertelt dat op een zekere dag keizer Karel de stad Oudenaarde met een bezoek wou vereren. De stad was feestelijk versierd en het volk was in dichte drommen afgezakt. Een edelman die veel gelijkenis met de keizer vertoonde, werd per vergissing door de stadswachten aangemeld. De schepenen die de stoet opwachtten bij de stadspoort, begeleidden de koets naar het stadhuis. Maar toen de koets van de keizer voor de poorten verscheen, was er niemand om hem te verwelkomen. Ook bij deze versie had de keizer opgedragen om een bril in het wapenschild te dragen.

De bril is het symbool van de stad geworden. Het werd later gebruikt in het ijken van kwaliteitsproducten van tapijt tot zilver.

In de 19de eeuw maakte Charles De Coster (1827-1879) een variant van deze legende in zijn La légende d’Ulenspiegel. Niet Hanske de Krijger maar Tijl Uilenspiegel was de trompetter op de uitkijk.

Het verhaal:

Uilenspiegel stapte op goed valle 't uit naar Oudenaarde, waar toen een garnizoen Vlaamsche ruiters lag, om de stede te verdedigen tegen de Fransche aanhangen, die het land verwoestten lijk sprinkhanen. De hoofdman van de ruiters was een Fries, een zekere Kornjuin. Zij ook liepen het platteland af en knevelden het volk, dat aldus, gelijk gewoonte, langs twee kanten te gelijk opgegeten werd. Alles was hun deeg: kiekenen en kapoenen, eenden en duiven, kalveren en verkens. Op een avond dat Kornjuin en zijne mannen met buit beladen terugkwamen, zagen zij aan den voet van een boom Uilenspiegel liggen, die sliep en zeker van stoverije droomde.

- Wat doet gij om te leven? vroeg Kornjuin.
- Sterven van honger, antwoordde Uilenspiegel.
- Wat is uw ambacht?
- Reizen voor mijne zonden, de anderen zien wroeten, op de koorde dansen, lieve gezichtjes schilderen, messenhechten snijden, op den rommelpot spelen en op de trompet blazen.

Als Uilenspiegel zoo stout zei dat hij op de trompet kon blazen, was het omdat hij had hooren zeggen dat, in het slot van Oudenaarde, de plaats open was van torenwachter, ten gevolge van den dood van den ouden man welke die bediening vervulde.

Kornjuin zei hem:
- Gij zult bazuinblazer van de stede worden.

Uilenspiegel volgde hem en hij werd gebracht op een van de hoogste torens der vestingen, in een goed verlucht kotje, dat open was voor alle winden, behalve dien uit 't Zuiden, dewelke hem maar weinig mishandde.

Men zei hem dat hij blazen moest, als hij den vijand zag afkomen en, te dien einde, steeds het hoofd vrij en de oogen helder houden moest.
Maar Oudenaarde kreeg tijding dat de genadige keizer Karel de stede zou komen bezoeken met een doorluchtig gezelschap. Te dier gelegenheid gaven de schepenen aan Uilenspiegel eenen bril, om Zijne Majesteit beter te zien afkomen. Uilenspiegel moest driemaal blazen, zoodra hij den keizer te Leupegem zag aanstappen, dat is op een kwartier van de Borgpoort.
Die van de stad zouden aldus den tijd hebben de klokken te luiden, het vuurwerk in gereedheid te brengen, het vleesch in den oven te zetten, de vaten te aansteken.

Op een dag, rond den middag, dat de wind uit Braband woei en de hemel helder was, zag Uilenspiegel eenen grooten troep ruiters op fiere paarden, op den weg die naar Leupegem leidt. Sommigen droegen banieren. Degene die statig voorop reed, had eene goudlakensche muts op met groote pluimen. Hij droeg een kleed van bruine panne, met bloemen op geborduurd.

Uilenspiegel zette zijnen bril op en zag dat het keizer Karel was, die hoogstgenadiglijk aan die van Oudenaarde kwam toestaan hem hunne beste wijnen en fijnste vleezen op te dienen.
Heel die troep kwam stapvoets af en snoof de frissche lucht op, die eetlust doet krijgen, maar Uilenspiegel zei tot zich zelven dat die lieden de vette brokken gewoon waren en zij niet zouden sterven van eens over den pot te springen, mits vasten gezond is. Hij zag ze dus komen, maar toch blies hij op de trompet niet.
Lachend en blijmoedig kwamen zij nader, terwijl Zijne Heilige Majesteit het hoofd vooroverboog, als om te zien of er in zijnen buik plaats genoeg was voor het festijn van die van zijne goede stad Oudenaarde. Doch hij was verwonderd en ontevreden dat geenerlei klokke luidde, om zijne komst te kondschappen.
Ondertusschen kwam een boer de stede binnenloopen om te zeggen dat hij in de omstreken een Franschen aanhang gezien had, die op Oudenaarde kwamen, om alles te stelen en te rooven.
Op die rede sloot de poortwachter zijne poorte en liet hij de andere poortwachters door een knape der gemeente verwittigen. Maar de ruiters kermisten zonder van iets te weten.

Zijne Heilige Majesteit kwam altijd nader en was zeer grammoedig geen klokkegelui of kanongedonder te vernemen. Te vergeefs de ooren spitsend, hoorde hij niets dan den beiaard, die het half uur speelde. Hij kwam voor de poort, vond die gesloten en sloeg er op met de vuisten, om ze te doen openen.
En de heeren van zijn gevolg, grammoedig zooals hij, gromden bittere woorden. De poortwachter die omhoog op de vestingen stond, riep hun toe dat zij moesten stille zijn, of dat hij hun wat kogels zou zenden, hetwelk hun ongeduld eenigszins koelen zoude.

Maar Zijne Majesteit, in woede ontstoken, riep uit:

- Blind verken, herkent gij uwen keizer niet?

De poortwachter antwoordde dat de minst vergulde verkens altijd de kleinsten niet waren, dat hij overigens goed wist dat de Franschen spotters van nature waren, mits keizer Karel die voor 't oogenblik oorlogde in Italië, voor de poorten van Oudenaarde niet wezen kon.

Daarop schreeuwden de keizer en de heeren nog luider, zeggende:
- Als gij niet opendoet, laten wij U braden op eene lans. En eerst zult gij uwe sleutels inslikken.

Op het gerucht dat zij maakten, kwam een oud soldaat uit de plaats waar 't geschut stond. Hij keek over den muur en sprak tot den poortwachter:

- Gij zijt mis, dat is onze keizer; ik herken hem goed, hoewel hij verouderd is sedert hij Maria Vander Gheynst van hier naar 't kasteel van Lalaing voerde.

De poortwachter viel stokkedood van schrik, de soldaat nam de sleutels en ging de poort opendoen.
De keizer vroeg waarom men hem zoolang had laten wachten; als de soldaat hem het geval uiteengelegd had, beval Zijne Majesteit de poort weder te sluiten en de ruiters van Kornjuin te doen komen. Hij dede ze vóór hem gaan, slaande op de tamboerijnen en spelend op de pijpen.

Weldra werden de klokken de eene na de andere wakker, en zij begonnen te bimbommelen. Aldus voorafgegaan, kwam Zijne Majesteit met keizerlijk lawaai op de Groote Markt. Burgemeesteren en schepenen waren op 't stadhuis vergaderd; schepen Jan Guigelaer kwam met veel gedruis de zale binnen en riep:
- Keizer Karel is alhier! Keizer Karel is alhier!

Uiterst verschrikt bij het hooren van die tijding, liepen burgemeesteren, schepenen en raadsheeren buiten om, in korps, keizer Karel te begroeten, terwijl hunne knapen de stede rondliepen om het vuurwerk in gereedheid te brengen, de kapoenen op 't vuur te zetten en de vaten te aansteken.

Mannen, vrouwlieden en kinderen riepen tot elkander:
- Keizer Karel is op de Groote Markt!

Weldra was het volk met groote menigte op de Markt gestroomd. Grammoedig vroeg de keizer aan de twee burgemeesteren of zij niet verdienden gehangen te worden om aldus te kort te komen aan den eerbied, den vorst verschuldigd.
De burgemeesteren antwoordden dat zij zulks inderdaad verdienden, maar dat Uilenspiegel, de torenwachter, het meer verdiende, mits hij, op de mare van 't bezoek van Zijne Majesteit, op den toren gezet wierd met een goeden bril, met uitdrukkelijk bevel driemaal te blazen, zoodra hij den keizerlijken stoet in het zicht kreeg. Maar hij had het niet gedaan.

De keizer, nog immer grammoedig, dede Uilenspiegel komen.
- Waarom, sprak hij, hebt gij bij mijne komst niet geblazen, terwijl gij een goeden bril hadt?

Dit zeggende, streek hij de hand over de oogen, ter wille van de zonne, en zoo bekeek hij Uilenspiegel.
Deze streek ook de hand over de oogen en antwoordde dat hij, sedert hij Zijne Heilige Majesteit door zijne vingeren zag kijken, geenen bril meer bezigen wilde.

De keizer zei hem dat hij ging gehangen worden, de poortwachter zei dat het wel besteed was, en de burgemeesteren zeiden geen woord om die sententie goed te keuren of tegen te spreken, want zij waren met schrik vervuld.

De beul en zijne knechten wierden geroepen. Zij kwamen met eene ladder en eene nieuwe koorde, grepen Uilenspiegel bij den kraag en deden hem voor de honderd ruiters van Kornjuin gaan. In stee van hem gerust te laten om zijne gebeden te zeggen, begonnen deze hem te sarren en te plagen. Het gemeen dat volgde zegde:
- 't Is eene ongemeene wreedheid, dien armen jongen voor zulk een gering vergrijp ter dood te veroordeelen.

En de wevers die daar met groote menigte onder de wapens stonden, zegden:
- Wij zullen Uilenspiegel niet laten ophangen, dat is in strijd met de costume van Oudenaarde.

Doch men kwam aan het galgeveld. Uilenspiegel werd op de ladder getrokken, en de beul dede de koorde rond zijnen hals. De wevers drongen rond de galge. De provoost was daar, met de roede der justitie bij zich, met dewelke hij op bevel van den keizer het teeken van de uitvoering moest geven.

Heel het vergaderde volk riep:
- Genade! Genade voor Uilenspiegel!

Uilenspiegel, van op zijne ladder, sprak:
- Medelijden! Genadige keizer!

De keizer hief de hand op en sprak:
- Als die deugniet mij iets vraagt dat ik niet doen kan, zal ik hem het leven schenken!
- Spreek, Uilenspiegel, riep het volk.

De vrouwen weenden en spraken:
- Hij moet sterven, de jongen, want de keizer kan alles.

En allen riepen:
- Spreek, Uilenspiegel!

- Heilige Majesteit, sprak Uilenspiegel, ik zal U noch geld, noch erfgoederen, noch het leven vragen, doch enkellijk iets voor hetwelk gij beloven moet, als ik zoo spreken durf, mij niet te zullen doen geeselen of radbraken, vóór dat ik naar de andere wereld vertrek.
- Ik beloof het, sprak de keizer.
- Majesteit, zei Uilenspiegel, ik vraag dat, vóór ik gehangen worde, gij mijnen mond komt kussen met denwelken ik geen Vlaamsch spreke...

De keizer, die lachte evenals heel de menigte, antwoordde:
- Ik kan niet wat gij mij vraagt en gij zult niet gehangen worden, Uilenspiegel.

Maar de burgemeesteren en schepenen veroordeelde hij om, zes maanden lang, eenen bril van achter op het hoofd te dragen, opdat, zegde hij, als die van Oudenaarde van voren niet zien, zij ten minste van achter zouden zien.
En, bij keizerlijk decreet, staat die bril nog op het wapen van de stede.

En Uilenspiegel ging zediglijk henen, met eene kleine tassche vol geld, dat de vrouwen hem hadden gegeven.

Van wie is Hanske de Krijger de beeltenis en welke symboliek zit erachter?

Historicus Karl Van Hoecke heeft hierover een uitgesproken mening.
Het was ongetwijfeld een bestuurder van Oudenaarde, ofwel de architect, ofwel een werkmeester, ofwel een individuele kunstenaar, die het beeld bedacht. De centrale positie van het beeld, de kostprijs en de keuze voor een vreemde soldaat in een symbolenrijke maatschappij is zo atypisch dat enkel de Oudenaardse bestuurders deze keuze kunnen hebben gemaakt op basis van een betekenisvol verhaal of een sterke symboliek. Zo’n bestuurder was Antheunis Voet (zie verder).

Het beeld is zeker geen kopie van een ander standbeeld uit één of andere stad maar er werd voor het stadhuis van Oudenaarde een symbool gevonden om een identiteit aan de Oudenaardse gemeenschap te geven. Tot op heden werd het beeld als een Spaanse soldaat aanzien. De reden zou de kledij zijn die later zo herkenbaar werd voor Spaanse soldaten. Is deze soldaat wel Spaans?
Zowel de naam ‘Hans’ als de titel ‘krijger’ klinken bijzonder Duits. ‘Hans’ is de Duitse versie van onze ‘Jan’. Er is een tegenstrijdigheid tussen een Spaans uniform enerzijds en een Duitse naam anderzijds. Ook ‘krijger’ klinkt zeer Duits, afgeleid van het Duitse woord ‘Krieg’. Bovendien waren er vóór 1530 in Vlaanderen nauwelijks of geen Spaanse soldaten.
Als het om waarden gaat, ligt het in de menselijke aard om niet te verwijzen naar het heden en het alledaagse, maar naar iets speciaal uit vroegere periodes.

Welk symbool hebben de Oudenaardse machthebbers willen uitbeelden? Feit is dat bij de decoratie van het stadhuis niet zozeer keizer Karel werd geëerd, als wel de heersende dynastie van verschillende generaties. De Oudenaardse burgerij hield het bovendien niet uitsluitend bij de dynastie van haar eigen heersers (de handelsbelangen speelden hierbij een rol).
Niet onbelangrijk in de zoektocht naar wie Hanske symboliseerde/voorstelde, is de stok of de rol die hij in zijn linkerhand houdt. De kans is groter dat het een perkamenten rol voorstelt dan een volle commandostok.

Even een aantal feiten op een rijtje:

- Bij de bouw van het stadhuis had Oudenaarde een uitzonderlijk lange periode van vrede gekend. De recentste periode van oorlogsvoering was 1483-1492, toen Vlaanderen in opstand kwam tegen Maximiliaan van Oostenrijk (zie portret). Het werd overspoeld door Waalse, Duitse en Zwitserse huursoldaten.

- Een uittreksel uit de stadsrekeningen net op het einde van de oorlog vermeldt het volgende: ‘Betaelt trompet van petit jehan van Strasbourg die trompet slouch omme tvolc te vergaderne ter publicatien vanden payse van Ghent’. Is de rol die Hanske in zijn linkerhand houdt de tekst van de vrede van Gent? Hebben we hier Petit Jean of Hanske gevonden?

- De eerder vermelde Antheunis Voet was één van de twee permanente werkmeesters of stadsbouwmeesters van het stadhuis. Zijn opdracht behelsde het dagelijks bestuur van de bouwwerken en hij was rechtstreeks ondergeschikt aan de bouwmeester Hendrik van Pede. Hij bekleedde verscheidene malen belangrijke maatschappelijke functies zoals bijvoorbeeld armenmeester van Sint-Walburga. Hij speelde in Oudenaarde een veel grotere culturele en intellectuele rol dan zijn beroep van parmentier doet vermoeden.
De man heeft ongetwijfeld als klein jongetje in 1492 de trompetter van Petit Jehan gehoord en in het volk gestaan als Petit Jehan van Strasbourg de vrede van Gent declameerde.
Als kind van zijn tijd en generatie heeft Antheunis Voet tijdens de bouw van het stadhuis ongetwijfeld met emotie teruggedacht aan het begin van de vrede na eeuwen van oorlogen en twisten. Het was een gebeurtenis die belangrijk genoeg was om als tijdsgewricht symbool te staan.
Voet heeft ongetwijfeld ertoe bijgedragen dit belangrijk gebeuren, verpersoonlijkt door Petit Jean de Strasbourg, te vereeuwigen in het tot stand brengen van het beeld van Hanske de Krijger.
Het echte verhaal achter de figuur van Hanske de Krijger is indertijd snel vergeten geraakt. Gebeurtenissen uit oorlogstijden worden nu eenmaal beter onthouden dan het verhaal achter één specifiek vredesverdrag.

De puzzel past in elkaar. We hebben hier te maken met een buitenlandse soldaat met specifieke kledij, met een belangrijke rol met de tekst van de vrede van Gent in de hand en met een Duitse achtergrond zoals de namen ‘Hanske’ en ‘de krijger’ suggereren.
Ons Hanske of Petit Jean was geen soldaat van laag allooi. Hij stond op gelijke hoogte met de stedelijke elite.
De afkomst van Straatsburg verklaart tevens de dubbele Duits-Franse identiteit van ‘Hanske’ en ‘Petit Jean’. Deze tweetalige naam levert bovendien de bevestiging op van een historische betekenis van het verkleinwoord Hanske.

Hanske de Krijger, alias Petit Jean de Strasbourg, houdt reeds eeuwen de wacht op de belforttoren van het stadhuis

Wat weten we over ons Hanske? Petit Jean de Strasbourg was een stalmeester die tijdens de oorlog werd aangesteld als kapitein van de kasteelhoeve La Follie te Ecaussinnes in Henegouwen. We vinden hem daar in 1489 terug. Vervolgens werd hij in Brabant gestationeerd tot ongeveer februari 1492. Later dat jaar verbleef hij 61 dagen in Oudenaarde. Hij keerde in augustus-september 1492 terug naar Henegouwen.
Petit Jean behoorde tot het middenkader van het leger. Hij huwde met Alice van Houtem en kreeg 3 kinderen. Hij erfde via zijn schoonfamilie een belangrijk Brabants domein en verscheidene functies zoals de meierij van Gete en deze van Tienen.