De conscriptie en loting
De conscriptie, het oplijsten van een categorie personen voor militaire dienst, was reeds in het ancien régime in gebruik. Gewesten eisten de oproepbaarheid van alle weerbare mannen. Het waren de Medici’s die voor het eerst (in 1570), daadwerkelijk gebruik maakten van conscriptielijsten om een systeem van loting te regelen. In Frankrijk was het de baljuw die de dienstplichtigen moest aanduiden, wat aanleiding gaf tot willekeur, corruptie en omkoperij. Daarom besliste Lodewijk XIII een loting in te voeren.
In onze contreien werd de loting ingevoerd onder de regeerperiode van Filips V van Spanje. In deze tijd van Spaanse overheersing en successieoorlogen werd het lot uit een hoed getrokken.
De Franse koning Lodewijk XV verplichtte in 1773, om bedrog tegen te gaan, dat de trekking gebeurde uit een hoed die op hoofdhoogte werd gehouden. Een keuringsraad weerde achteraf de minst valide kandidaten.
De Staten-Generaal van 1789 schafte de conscriptie af.
Nood aan massa’s soldaten voor de Franse bezetter
Om het hoofd te kunnen bieden aan de vijandelijke Europese Coalitie besliste de Conventie op 24/02/1793 om 300.000 manschappen op te roepen. De Franse staat gaf de verantwoordelijkheid voor deze lichting aan de departementen, die opnieuw de gehate loting invoerden.
De wet Jourdan van 05/09/1798 voerde de conscriptie weer in. Daar onze gewesten deel uitmaakten van Frankrijk waren ‘Belgische’ jongens tussen de 20 en 25 jaar verplicht deel te nemen aan het systeem. Wegens het algemeen karakter ervan werd de wet Jourdan al snel ‘bloedwet’ genoemd. Mannen uit onze gewesten werden verplicht dienst te nemen in het leger van de bezetter om ver weg te gaan vechten voor totaal vreemde idealen. In vredestijd was de dienstplicht bepaald op 5 jaar, in oorlogstijd was ze van onbeperkte duur.
De gemeenten moesten zorgen voor het correct invullen van de conscriptielijsten. Elk jaar werden 5 lijsten opgesteld van mannen in eenzelfde jaar geboren.
Deze verplichte en algemene legerdienst was onder andere mee de aanleiding tot de boerenkrijg. Het was al eeuwen geleden dat legerdienst nog was opgelegd in de Nederlanden. De loting betekende voor de arme boerenbevolking een zware slag en een bijkomende belasting.
Enkele weken na de goedkeuring van de wet Jourdan werden 200.000 manschappen van klas 1 gemobiliseerd. Ze moesten zich klaarhouden om bij het eerste bevel uit te rukken.
Een nieuw decreet van 17/01/1799 beperkte de macht van de gemeenten ten voordele van het centrale gezag. Vrijstellingen die de gemeenten vroeger te gemakkelijk gaven, werden nu tegen veel strengere voorwaarden verleend. De gemeente mocht slechts voor 12 categorieën vrijstelling geven, het centrale gezag voor 28 categorieën. Het gevolg was dat slechts weinigen nog vrijstelling kregen. Desertie vierde hoogtij.
Nog in hetzelfde jaar 1799 kwam er een versoepeling in de wetgeving op de conscriptie. De wet van 17/04/1799 aanvaardde dat de conscrits van tevoren bijeenkwamen om vrijwilligers aan te duiden en om bij gebrek aan voldoende vrijwilligers een loting te doen om het vereiste contingent te kunnen leveren.
Het decreet van 18/05/1802 bracht nog een versoepeling. Vervanging werd een recht (in de praktijk enkel voor gegoeden).
Sommige gemeenten gaven zelf de afkoopsom voor hun opgeroepenen.
Het decreet van 29/12/1804 verstrengde de keuring van de conscrits. De keuring diende onmiddellijk na de lottrekking te gebeuren. De keuring was openbaar en gebeurde onder de leiding van de onder-prefect van het kanton.
Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden
Nadat de coalitielegers een einde gemaakt hadden aan het Napoleontisch keizerrijk werd de conscriptie op 31/01/1814 afgeschaft. Toen Napoleon, na zijn vlucht van Elba, opnieuw de touwtjes in handen nam, vormde koning Willem I van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden een nationaal militiekorps, dat moest instaan voor de verdediging van de zuidelijke provincies. Het bestond uit vrijwilligers en dienstplichtigen (lotelingen die zich konden laten vervangen). Na de definitieve nederlaag van Napoleon bij Waterloo werd in het Koninkrijk der Nederlanden de conscriptie en de loting opnieuw officieel ingevoerd. Men behield dezelfde instellingen die gebruikt werden tijdens het Napoleontische regime, maar men probeerde wel de vele misbruiken uit te roeien. Een wet uit 1817 zorgde ervoor dat uiteindelijk slechts kleine contingenten werden opgeroepen, dit in tegenstelling tot de massale lichtingen die voor het leger van Napoleon nodig waren.
België
Met de onafhankelijkheidsverklaring van België (1830) bleef de nieuwe staat de militiewetgeving van het Koninkrijk der Nederlanden behouden. Er werd uitdrukkelijk gesteld dat het leger voor het grootste deel uit vrijwilligers moest bestaan. In de praktijk bleek dit geen succes. Massale conscriptie moest soelaas bieden. De kans voor de conscrit om een slecht lot te trekken was dus erg groot.
Reeds onder Nederlands bewind bepaalde de militiewet van 1817 dat alle jonge mannen aan de loting moesten deelnemen in het jaar dat ze 19 werden. In hun 19de levensjaar moesten alle jonge mannen zich dus laten registreren op het politiecommissariaat van de wijk of het dorp waar zij woonden. Zo werden zij conscrits. In 1848 trad de wet van 8 mei 1847 op de dienstplicht in voege. De jonge mannen kregen nu hun oproeping in hun twintigste levensjaar.
Via affiches en kranten werd het publiek ervan in kennis gesteld dat ze zich vóór 22 januari bij de politie moesten laten optekenen. Men publiceerde alfabetische namenlijsten van de opgeroepenen, zodat het volk eventuele ‘vergetelheden’ kon aanklagen. Op de dag van oproeping konden de lotelingen de namen van vergeten dienstplichtigen nog meedelen. Verklikking was echter een zeldzaamheid.
De veldwachter begeleidde de jongemannen naar de hoofdplaats van het militiekanton. Soms vergezelde de fanfare de mogelijke rekruten. Familieleden, vrienden en nieuwsgierigen liepen mee. De herbergiers en gelegenheidsverkopers van broodjes profiteerden van de loting. Er werden tevens papieren rozen verkocht aan de lotelingen.
De loting was een scharniermoment in het leven van de twintigjarige. Het betekende het begin van zijn volwassen leven. Hij mocht voortaan op café gaan, dansen en meisjes openbaar het hof maken.
Wat ook het resultaat van de loting was, bijna steeds eindigde de loting in een braspartij. Uitspattingen waren niet te vermijden. Er werd zelfs gevochten met de politie of de soldaten. Vetes tussen families, of tussen lotelingen van verschillende dorpen, werden bij die gelegenheid uitgevochten. De excessen werden getolereerd.
De vrijstelling
Er waren medische, sociale en economische redenen om een dienstplichtige vrij te stellen Een goede lichamelijke en geestelijke conditie was een eerste voorwaarde om soldaat te kunnen worden. De lichaamslengte moest minimaal 1,57 m zijn. Veel dienstplichtigen trachtten om medische redenen afgekeurd te worden. Kwakzalverij en allerlei hulpmiddeltjes moesten daarbij helpen. Als kon bewezen worden dat een dienstplichtige aan zelfverminking had gedaan, werd hij ingelijfd bij de schansgravers waar hem een harde tijd te wachten stond.
Een reden om vrijstelling te krijgen was bijvoorbeeld zich kandidaat stellen als zeeman bij de handelsvloot. Indien een soldaat tijdens zijn dienst overleed of zwaar gekwetst of gehandicapt werd, waren andere leden van het gezin niet meer dienstplichtig. Als de vader zich tijdens de onafhankelijkheidstrijd had onderscheiden, waren de zonen vrijgesteld. Ook de enige kostwinner of de enige verantwoordelijke voor bejaarde ouders werd vrijgesteld. Omdat ook de gehuwden (tot 1847) van de dienst ontheven werden, werd er dikwijls hals over kop getrouwd, soms met een bejaarde weduwe (schijnhuwelijk). Het omkopen van ambtenaren, geneesheren of officieren was legio.
Afkopen van de dienstplicht
Als men definitief voor de dienst was aangewezen, bestond er maar één manier meer om er aan te ontsnappen. Daarvoor moest men echter bemiddeld zijn. Er was altijd wel iemand die mits betaling, de plaats wilde innemen van de loteling.
In 1802 schommelde de prijs voor een vervanging in onze contreien tussen 1.000 en 4.500 frank, een smak geld. Er bestonden tussenpersonen voor het inschakelen van vervangers van de welstellende lotelingen. Ze werden ‘zielshonden’ genoemd.
Op te merken valt dat wanneer om een of andere reden de plaatsvervanger niet aan zijn verplichting voldeed, de loteling alsnog werd opgeroepen of opnieuw iemand anders als vervanger moest zoeken. Veel plaatsvervangers waren onbetrouwbaar. Het was hen enkel om het geld te doen.
Politiek
De loting werd door de gewone man als heel onrechtvaardig ervaren. Het gewone werkvolk was opnieuw het slachtoffer want de rijken kochten hun legerdienst af. Eenmaal in het leger werd het gewone volk gecommandeerd door Franstalige adellijken of door mannen uit de gegoede klassen die de kaderfuncties uitmaakten. Gewone mannen kregen nooit toegang tot die kaders.
Koning Leopold II en enkele generaals pleitten voor de invoering van de algemene dienstplicht. Het voorstel had eerst geen kans om door het parlement van cijnskiezers gestemd te worden. De Kamerleden hadden belang bij het voortbestaan van het oude systeem want zij konden immers de legerdienst afkopen. De meeste katholieken, vooral de bisschoppen, waren tegen de algemene dienstplicht.
Pas in 1909 werd de loting afgeschaft. België was daarmee het laatste West-Europese land die dit deed. |