Stadhuis en lakenhal

De vermoedelijk vroeg-14de-eeuwse lakenhal en het 16de-eeuws stadhuis met een deels behouden oud-schepenhuis wordt gewoonlijk als één geheel gezien.

Lakenhal

100 jaar oude foto met zicht op de Markt, het stadhuis en de lakenhal

De lakenhal is opgetrokken uit baksteen (de muurkernen) en uit Doornikse hardsteen (de buitenwanden). Het gebouw telt 2 niveaus. Beneden was er aanvankelijk een bergplaats voor wapens en brandweermateriaal. De vroegere lakenhal, het centrum van de belangrijke lakenhandel, situeert zich op de bovenverdieping onder een open dakstoel met indrukwekkende schaar-gebinten en 4 zware moerbalken, vermoedelijk uit de 16de eeuw. Hierbij werd gebruik gemaakt van kastanjehout dat het ongedierte en insecten moest weghouden. De vloer tussen de verdiepingen was van hout. In de bovenlakenhal werd het laken na keuring uitgestald en te koop aangeboden. In de benedenverdieping kreeg men licht door kleine venstertjes. Bovenaan waren de muuropeningen schuin naar het noorden gericht. Ze werden afgesloten door luiken. Het was belangrijk dat er geen direct zonlicht kon binnenvallen, teneinde verkleuring van het laken te voorkomen. Op de noordgevel was er een klokje dat de openings- en sluitingstijden van de hal aangaf.

In de 17de eeuw werd het houten plafond van de benedenlakenhal vervangen door een korfbooggewelf. De eeuw nadien kreeg de ruimte een indeling met pijlers. Er werden kleine huisjes aan de buitenkant gebouwd zodat de oorspronkelijke kleine romaanse venstertjes verdwenen. Door de eeuwen heen werd de hal voor allerlei doeleinden gebruikt. Zo deed in de 19de eeuw de hal dienst als schouwburg en concertzaal. Tijdens WO2 was de oorlogsadministratie hier gevestigd. Nadien werd de hal onder meer gebruikt als tentoonstellingsruimte.

Schepenhuis

De lakenhal was constructief verbonden met het oude schepenhuis. De hoofdingang was langs de Hoogstraat. Er waren wellicht 2 bouwlagen, met onderaan de berging, een opslagruimte die uitgaf op de Markt. Het gebouw bevatte ook een belfort, namelijk een toren met klokken die de activiteiten in de stad regelden. Het geheel was omgeven door een achttal woningen.

De eerste vermelding van de oprichting van een nieuw schepenhuis dateert van 1506, toen een Brusselse bouwmeester gevraagd werd een ontwerp te maken voor een nieuw belfort. Deze bouwmeester was in 1498 bezig met de afwerking van de torenromp van de Walburgakerk. Het opzet kende geen vervolg.

In 1509-1510 bouwde men langs de kant van de Nederstraat, in de hoek van het oud schepenhuis en de lakenhal, een paviljoen dat de scepenencamere of stedecamere genoemd werd. Deze bestaat nu nog steeds, maar werd ondertussen verhoogd met een derde bouwlaag.

In 1525 was het oude schepenhuis in zo’n slechte staat, dat een muur het begaf en instortte. Aangezien het schepenhuis duidelijk bouwvallig was geworden en de stad meer rijkdom kende door onder meer een bloeiende tapijtnijverheid, besloten de rijke poorters en magistraten een stadhuis te bouwen dat de roem van de stad, maar eveneens van het land, moest worden. Nog in hetzelfde jaar werd een project van de Brabantse bouwmeester Hendrik van Pede en steenhouwer-aannemer Willem de Ronde goedgekeurd. Volgens een 17de-eeuwse kroniek werd het schepenhuis in een Vastenavondspel door de inwoners met de grond gelijk gemaakt. Deze bewering moet met een korreltje zout worden genomen. De werkelijkheid zal minder brutaal geweest zijn. Misschien werd symbolisch een deeltje van het gebouw door de bevolking afgebroken.

Aan de kant van de Nederstraat is nog een stuk van het oude schepenhuis te zien

Stadhuis

De bouw van het nieuwe stadhuis verliep zeer vlot. De eerste steenlegging door de gouverneur van de stad, Philips de Lalaing, vond plaats op 15/05/1526. Eén jaar later was de bouw tot aan de eerste verdieping een feit. In het tweede jaar werden nog eens 2 bouwlagen gebouwd. Tijdens het derde jaar werden de daken afgewerkt. In 1531 was de ruwbouw af. Daarna werd het tot 1537 verder afgewerkt met fijn beeldhouwwerk gekapt uit Avesnessteen. De afwerking gebeurde door Oudenaardse meesters zoals Pauwel vander Schelden, Gillis Spierinc, Adriaan van Hoorick. Vanaf 1537 ging de aandacht naar de aankleding van het interieur.

Het oorspronkelijke plan, namelijk de bouw van een stadhuis in U-vorm, werd tijdens de bouw teruggeschroefd naar een uitvoering in L-vorm. De rechterzijgevel aan de kant van de Nederstraat is nooit voltooid. Hier werd een deel van het oude schepenhuis behouden (zoals het in 1509-10 gebouwde deel). Was het geld op? Feit is dat de bouw van de Walburgakerk eveneens stilviel. Ook daar staakte de stad belangrijke giften.

Het uiteindelijk resultaat van de bouwwerkzaamheden is een volmaakt voorbeeld van de klassieke stroming in de Brabantse laatgotiek. De marktgevel werd zeer strikt symmetrisch uitgebouwd. Links en rechts zijn identiek en het middenstuk (de toren) eist de aandacht op. Het stadhuis is tevens hiërarchisch opgebouwd waarbij de eerste verdieping de volle aandacht krijgt. De onderste bouwlaag was inferieur aan de bovenbouw. Een zuilengalerij dient de sobere muur af te schermen. De 2 verdiepingen werden identiek aan elkaar gebouwd.

Centraal in het gebouw staat het belfort met één vierkante en 2 achthoekige geledingen die uitstijgen boven het dak. Hier was tot 1894 de Oudenaardse beiaard, die sinds 1759 uit 34 klokken bestond, in ondergebracht. De beiaard verhuisde toen naar de Sint-Walburgatoren. De uurwijzerplaat is van de hand van Pauwel vander Schelden in samenwerking met schilder Nauwinc. Het uurwerk en de klokken waren belangrijke middelen om het dagelijkse leven in de stad te regelen. Door middel van klokken konden bevelen gegeven worden, zoals bijvoorbeeld het openen en sluiten van de stadspoorten, de uren van de markt aangeven, het oproepen van mensen om naar het stadhuis te komen, en het melden van de begin- en eindtijden van de werktijden.

Vanop het balkon (de afroeppui) op de eerste verdieping werden plechtige aankondigingen en rechterlijke uitspraken afgeroepen.

Op 01/12/1999 werd het Oudenaardse belfort, samen met 23 andere Vlaamse en 6 Waalse belforten door de Unesco erkend als werelderfgoed.

Op de toren staat een grote kroon (waarschijnlijk refererend naar de vorst keizer Karel) met daarbovenop Hanske de Krijger, een verguld bronzen beeld dat in 1530 vervaardigd werd door goudsmid W. Blanstrein en dat een Spaanse vaandeldragende krijger voorstelt. Hij draagt het Spaanse militaire kostuum en houdt in zijn rechterhand het wapenschild van de stad vast. Op het wapenschild staat de legendarische ‘bril’, die moest toelaten om de vorst beter te zien bij zijn bezoek aan de stad.

Hanske werd diverse keren van zijn sokkel gehaald om hem te herstellen. Dit was onder meer het geval in 1656, 1659 (blikseminslag), 1694, 1772, 1826, 1846, 1899, 1948 en 1984. Telkens werd in een koker onder zijn rok een document toegevoegd, dat ondertekend werd door de gemeenteraad. Na een grondige restauratie werd Hanske veelal met een plechtigheid terug op het stadhuis gehesen.

In 1897 viel er een grappige anekdote rond Hanske de Krijger te noteren. Tijdens de nacht van zaterdag op zondag van het eerste weekend in maart kropen enkele schelmen op kousen langs de houten stelling naar omhoog. Zij verschalkten hierbij de ‘dappere en waakzame politie’ die de wacht hield. Zij staken in geen tijd Hanske in een nieuw carnavalskostuum. Snel maakten zij zich zonder noemenswaardige problemen uit de voeten. ’s Morgens toen de mensen van de vroegmis kwamen, zagen zij pas hoe Hanske getooid was. Sommigen schaterden het uit … anderen slaakten een kreet van verontwaardiging.

Op het gelijkvloers geeft een poort toegang tot de vroegere algemene opslagplaats en een onderhalle, Een andere poort leidt naar de stadswaag of cale, die voor het eerst in 1338 werd vernoemd. De cale speelde een belangrijke rol in het handelsverkeer. Er werd immers taks geheven op de in- en de uitgevoerde goederen die per gewicht bepaald waren, zoals voornamelijk op graan en boter.

De grote poort in het midden van de voorgevel van het stadhuis verschaft toegang tot al de andere plaatsen. Rechts van de poort lag het korenhuis en links de keuken met de conciërgewoning. De doorgangen zijn breed genoeg wat het in- en uitrijden van paard en kar mogelijk maakte. De conciërgewoning en keuken vormden één ruimte. De keuken was groot en had een belangrijke functie binnen het stadhuis. Hier werden copieuze maaltijden bereid zoals tijdens feestelijke bijeenkomsten in de volkszaal, maar ook na een terechtstelling.

Op de eerste verdieping vinden we over de ganse lengte van de voorgevel de volkszaal. De zaal werd gebruikt voor plechtige ontvangsten, feesten en maaltijden, maar ook als vergaderzaal.

De geest van keizer Karel is hier, door middel van zijn wapenspreuk Plus Ultra (boven de deur naar het balkon), nog aanwezig. Ook de 16de-eeuwse balkzolen, versierd met de wapenschilden van Karel V, herinneren aan de vorst.

Het pronkstuk van de zaal is de schoorsteenmantel. Het is grotendeels het laatgotisch werk van de Oudenaardse beeldhouwer Pauwel van der Schelden. De schouwmantel is versierd met leeuwenfiguurtjes, het schild van Vlaanderen, van de Habsburgers en van Oudenaarde. Ook hier is keizer Karel niet veraf. Op de 16de-eeuwse haardijzers zien wij zijn beeltenis en deze van zijn gemalin Isabella van Portugal.

Centraal vinden wij het beeld van de heilige Walburga, de patroonheilige van de stad, en op de hoeken de symbolische voorstelling van de rechtvaardigheid en de macht.

Op de zandstenen muren werden in de 19de eeuw schilderingen aangebracht van figuren zoals uiteraard keizer Karel, Diederik van den Elzas en Boudewijn van Constantinopel, Op de neogotische glasramen staan de wapens afgebeeld van de gebieden waarover keizer Karel regeerde.

Eveneens op de eerste verdieping is de schepenzaal. De parel is het grote eiken tochtportaal (1533-1536) het meesterwerk van Pauwel van der Schelden, die duidelijk onder invloed van de vroeg-Florentijnse renaissance stond. Het onderste deel van de constructie is symmetrisch opgebouwd en bestaat uit 28 panelen met snijwerk van loofarabesken, spelende putti en dierenfiguren. Het zwaardere bovendeel draagt de wapenschilden van Vlaanderen, het Habsburgse Rijk en Oudenaarde, geflankeerd door respectievelijk leeuwen, griffioenen en wildemannen.

De schepenzaal was de mooiste en belangrijkste kamer van het ganse stadhuis. Hier vergaderde het schepenbestuur en werd recht gesproken. In de huidige tijd worden hier huwelijken voltrokken en jubilea gevierd.

In de zaal hangen een aantal waardevolle schilderijen. Rechts van de schouw hangen onder elkaar de drie portretten van keizer Karel (1500-1558), zijn bastaarddochter Margaretha van Parma (1522-1586) en van haar zoon Alexander Farnese (1545-1592).

Het 16de-eeuwse portret van keizer Karel toont hem als hooggeplaatst persoon. Hij draagt de Bourgondische hoed en de ketting van de Orde van het Gulden Vlies. Het portret van Margaretha van Parma is geschilderd naar een 16de-eeuws origineel van Antonio Moro. Het is van de hand van de 19de-eeuwse Antwerpse schilder Delhoy. Het derde kleine schilderij toont haar zoon Alexander Farnese. Hij wordt uitgebeeld op zijn sterfbed, in de abdij van Sint-Vaast in Arras, in monikkenpij met een groot kruis en ketting van de Orde van het Gulden Vlies.

Links van de schouw hangt een ruiterafbeelding van Lodewijk XIV, geschilderd door Filip van Champaigne. Uit dezelfde periode stamt het Zicht op Oudenaarde. De voorstelling betreft een panoramisch behoorlijk waarheidsgetrouw zicht op de stad Oudenaarde met zijn stervormige omwalling en versterking van de hand van de Franse ingenieur Vauban. Om de diepte en de ruimte te versterken werkte de schilder duidelijk met een voorplan, een middenplan en een achterplan dat uit een heuvelachtig molenlandschap en een wolkenveld bestaat. De vervaardigingsdatum is 1667, hetzelfde jaar waarin de Fransen Oudenaarde innamen.

Een reeks van 5 kleine werkjes werd toegeschreven aan Adriaan Brouwer. De werkjes stellen de 5 zintuigen voor, namelijk ‘het gehoor’, ‘de smaak’, de reuk’, ‘het gevoel’ en ‘het gezicht’. Wat opvalt is het gebruik van warme roodbruine kleuren. Veel werken van Brouwer werden reeds tijdens zijn leven gekopieerd, wat hier ook het geval is. De Oudenaardse 5 Zintuigen zijn waarschijnlijk van de hand van Anthonie Victoryns. Brouwer is vooral bekend als schilder van kroegtaferelen. Hij schilderde meestal onderwerpen uit het dagelijks leven van de volksmens. Wat weinigen weten is dat hij ook een uitstekend landschapsschilder was.

In de schepenzaal pronken ook 4 Antwerpse kunstkabinetten, waarvan er 3 uit de 17de eeuw komen. De Antwerpse kunstkabinetten waren in die tijd wereldvermaard. Het rijkelijkst uitgevoerd kunstkabinet behoorde toe aan de Sint-Jorisgilde (vervaardigd in 1676).

De indeling van de tweede verdieping is gelijkaardig als deze van de eerste verdieping. Boven de schepenzaal ligt de oppervoogdenkamer en boven de volkszaal bevindt zich de grote museumzaal. In de oppervoogdenkamer namen de oppervoogden het beheer waar van de bezittingen en de goederen van de minderjarige wezen en verdedigden er de belangen van deze kinderen. In deze kamer staat een archiefgalerij van 1772 in rococostijl, met eikenhouten kasten uitgevoerd door A. Lamon. De kapellenkamer op deze verdieping herinnert aan de kapel van het stadhuis. Zoals in elk schepenhuis was er ook hier een kapel waar dagelijks een misviering plaatsvond.

Helemaal bovenaan het gebouw lag het kruitkamertje. Het lag wat afgelegen om bij een eventuele ontploffing schade aan de belangrijkste kamers van het stadhuis te voorkomen. Later werd het als smidse gebruikt.

In de oorspronkelijke aanleg van het stadhuis werd geen enkele zaal voorbehouden voor de gebruikelijke vierschaar of rechtbank. Vermoedelijk werd hiervoor de schepenzaal of volkszaal gebruikt.

Het stadhuis herbergt nog diverse waardevolle schilderijen zoals een 15de-eeuwse Sint-Joris van Colijn de Coter, een paar 17de-eeuwse werken van Hendrik van Balen en van Jan Brueghel de Fluwelen, en 2 schilderijen van Gaspar Heuvick (1550-1611) uit Oudenaarde (De Gerechtigheid en het Laatste Oordeel). Hij verbleef een hele tijd in Italië en schilderde vooral huiveringwekkende en moraliserende taferelen in de stijl van de contrareformatie. Verder is er nog een 16de-eeuws schilderij op paneel voor de rederijkerskamer de Kersouwe, en het belangrijke werk ‘De slag bij Oudenaarde in 1708’ van Alexander van Bredael (1716).

In de 19de eeuw startten de eerste grote restauratiewerken aan het stadhuis. Tijdens de opeenvolgende campagnes werd bijna alle beeldhouwwerk vervangen. Zo waren er campagnes van L. Roelandt (1837-1851), van J. Helleputte (1879-1891), van P. Langerock (1898-1902), van V. Vaerwyck (1927-1940) (na de zware beschadigingen op het einde van WOI), van R. Warie (1956-1978) en van het architectenbureau Van Acker (1979-1997). Nadien bleef men het gebouw optimaliseren met onder meer de renovatie van de benedenlakenhal. Sinds 2002 werd het vroeggotisch gedeelte aangepakt, werd een lift geplaatst en werd in de Hoogstraat het splinternieuwe gebouw van de dienst toerisme tegen de lakenhal gebouwd.

MOU

In het stadhuis en de lakenhal is het MOU (museum Oudenaarde) gevestigd.

Het MOU bezit een rijke en gevarieerde zilvercollectie waarvan het overgrote deel de verschillende hoogtepunten en de regio’s van de Europese edelsmeedkunst presenteert en het andere deel een mooi en bijna volledig overzicht weergeeft van Oudenaards zilver tijdens het ancien régime. De verzameling is verspreid over 3 zalen: de oude kapel, de oppervoogdenkamer en de grote zilverzaal ‘De Boever-Alligoridès’.

De gerenommeerde Oudenaardse wandtapijten zijn zowat in alle wereldsteden te bewonderen, maar ook het MOU herbergt een prestigieuze collectie wandtapijten, waarvan het grootste deel uit de 16de en de 17de eeuw komt. De trots van de collectie bestaat uit een reeks wandtapijten over de beroemde Alexander De Grote. Deze werden in 1998 door de stad Oudenaarde aangekocht. De reeks bestaat uit 3 tapijten die op het einde van de 16de eeuw werden gefabriceerd en van zeer hoge kwaliteit zijn. De geschiedenis van Alexander was een geliefd thema in de tapijtweefkunst omdat men in die periode opkeek naar de heldendaden van de vorsten. Na de inname van Oudenaarde in 1582, had het stadsbestuur deze tapijten aan hun landvoogd geschonken. Na 4 eeuwen zijn ze weer thuis.

Website MOU: http://www.mou-oudenaarde.be/