De Frankisch-Merovingische periode (5de eeuw - 751)

In Gallië kwam reeds in 406 een einde aan de Romeinse bezetting. 70 jaar later zou Rome zelf vallen.

Vanaf de 3de eeuw was er reeds een terugval merkbaar. De Franken (een verzameling Germaanse stammen die langs de Rijn woonden) hielden plundertochten in het Romeinse Rijk. Sommige Franken werden daarbij gevangengenomen. Ze kregen pas hun vrijheid terug als ze dienst namen in het Romeinse leger of als ze in dunbevolkte gebieden de landbouwgronden bewerkten. Er was een duidelijke vermindering van de bevolking in onze streken. In deze periode werden veel nederzettingen verlaten. Het grootste deel van de villae was herleid tot puin. De Romeinen verkeerden in een politiek onstabiele situatie. Dit alles zorgde voor een economische terugval. Klimatologische veranderingen met natuurrampen tot gevolg en het uitbreken van epidemieën zorgden voor het mislukken van diverse oogsten. Stilaan ontvolkte Gallië, met in de 4de eeuw een grote toename van het bos tot gevolg.

Laat het duidelijk zijn dat niet iedereen vertrok. Een belangrijk deel van de Gallo-Romeinse bevolking bleef gewoon. De bevolking werd reeds aangedikt in de 4de eeuw toen volledige Frankische stammen zich in de West-Romeinse provincie Belgica kwamen vestigen. Vanaf de 5de eeuw kwamen nog meer groepen Germaanse kolonisten naar onze streken. De Franken controleerden stilaan zowel Noord-Gallië als het Rijnland.

Na de vermenging van de Frankische kolonisten met de Gallo-Romeinse bevolking werden deze Merovingers genoemd.

Onderzoek heeft getoond dat de grafvelden van de Merovingers vaak te vinden zijn daar waar een Romeinse villa voorkwam. De graven werden vaak in het puin van de villa teruggevonden. De reden kan een praktische reden zijn, namelijk dat deze grond vaak de minst vruchtbare grond was. Het kan ook zijn dat de elite haar status wou tonen door te worden begraven in de resten van vergane glorie. De mogelijkheid, dat er vaak een bewoningscontinuïteit was tussen de Romeinse en Merovingische periode, kan ook een reden zijn. Waar Merovingische graven terug te vinden zijn, zijn er ook nederzettingen geweest. De villae werden op de meest gunstige plaatsen gebouwd. Het is dan ook aannemelijk dat de Merovingers zich ook rond deze gronden en vroegere villae vestigden.

Het is meer dan waarschijnlijk dat de Romeinse wegen na de val van Rome in gebruik bleven. Er was evenwel geen centraal geregeld onderhoud van de wegen meer. De Romeinse verkeersassen bleven een belangrijke rol spelen. Wegen en knooppunten van wegen trokken vaak mensen aan. Het is daarom niet verwonderlijk dat een groot deel van de Merovingische sites langs Romeinse wegen terug te vinden zijn.

De eerste Frankische kolonisten waren veetelers. Ondanks het feit dat ze zich vaak op dezelfde plaatsen als de Romeinen vestigden, zochten ze ook nieuwe oorden op. Het ging hier veelal over lager gelegen gebieden. Akkerbouw zal ook al bestaan hebben in deze periode, maar veelal tijdelijk. Het was pas vanaf de Karolingische periode dat er een uitbreiding was naar permanent akkerland. Tijdens de Merovingische periode was er een belangrijk aandeel van bos in het landschap.

Merovingische dynastie (441-751)


De Franken vormden aanvankelijk geen echte eenheid. Het Frankisch gebied bestond uit verschillende koninkrijkjes, die elk bestuurd werden door een familie- of stamhoofd.

Rond 450 wist één familie binnen de Franken de macht naar zich toe te trekken en behoorden bijna alle stamhoofden van de Franken ten westen van de Rijn tot dezelfde familie, namelijk deze die afstamde van de legendarische voorvader Merovech. De meest tot de verbeelding sprekende leider was de befaamde Clovis. Deze trouwde met Clotildis, de christelijke dochter van de Bourgondische koning. Hierdoor stemde hij de christelijke Gallo-Romeinse onderdanen gunstig. Hij bekeerde zich tot het christendom uit eerder politieke en praktische overwegingen en liet zich dopen. Ondanks het feit dat de top van de bevolking zich bekeerde, duurde het nog eeuwen vooraleer de gehele bevolking gekerstend was. Aangezien de christelijke monniken vrijwel de enige geletterden waren in de vroegmiddeleeuwse wereld, was steun van de katholieke kerk van groot belang voor het bestuur van de Germaanse rijken.

De christelijke Kerk behield veel van de Romeinse gebruiken. Zo bleef het Latijn in het Westen de taal van de Kerk. De Frankische koningen maakten dankbaar gebruik van geestelijken om een deel van hun wetten te laten opschrijven. Bisschoppen en abten werden zelfs belangrijke raadgevers.

De zonen van Clovis zetten de veroveringen van hun vader verder. Uiteindelijk controleerden de Franken gans Gallië en het Rijnland. Dit gebied vormde het Frankische koninkrijk. Vanaf de 6de eeuw beschouwde men alle inwoners van het Frankische Rijk, ongeacht hun taal of afkomst, als Franken.

Het gezag van een Merovingische koning was absoluut. Het rijk was een persoonlijk bezit waarover hij vrij kon beschikken. Om het uitgestrekte gebied beter te kunnen besturen waren er districten (pagi/gouwen). Aan het hoofd stond een graaf of comes die het algemeen bestuur uitoefende. Oudenaarde behoorde tot de Pagus Cutracensis (Kortrijk).

In de eeuwen na de dood van Clovis viel het rijk opnieuw uiteen. De macht van de Merovingische koningen begon vanaf de 7de eeuw af te nemen. De koningen organiseerden nog maar zelden veroveringstochten en verwierven geen prestige meer op het slagveld. Zij verarmden doordat zij medewerkers voor hun trouw beloonden met landerijen en andere rijkdommen. Na verloop van tijd bestuurden rijke hofmeiers de vorstendommen in plaats van de koningen. Een hofmeier was oorspronkelijk een soort beheerder van de koninklijke bezittingen. De hofmeiers werden evenwel steeds machtiger en uiteindelijk werden de Merovingische koningen vervangen door de Karolingen, de afstammelingen van hofmeier Karel Martel.

Kerstening

In de 3de eeuw ontstonden binnen het Romeinse Rijk de eerste kloosters waar verschillende geestelijken samenleefden. Het aantal kloosters breidde zich ook in de Merovingische tijd uit. Het Frankische Rijk telde honderden abdijen die georganiseerd waren volgens bepaalde leefregels.

In onze streken kenden we vóór de 7de eeuw echter geen enkele abdij. Vanaf de 7de eeuw was er een ware klooster/abdij-explosie. De kloosters uit het eerste millennium waren in niets te vergelijken met de grote gebouwen die wij nu kennen. Het waren omheinde terreinen met enkele gebouwen erop (hutten, een waterput, stallingen en een godshuis). Het waren evenwel belangrijke centra voor de verspreiding van het geloof. Ook de adel speelde door giften en het schenken van voorrechten een grote rol in het ontstaan van de eerste abdijen. Door hun aantrekkingsgraad gingen mensen zich in de omgeving van abdijen vestigen en ontstonden nieuwe dorpen.

Ook werden er kerken en kapellen gebouwd. De bevolking nam toe waardoor veel mensen te ver van de moederkerk woonden. Het bouwen van dochterkerken drong zich op.

In de Merovingische periode werd de basis gelegd van de kerstening van onze gewesten. De kerkprovincie Reims werd verdeeld in 3 bisdommen waaronder Kamerijk-Atrecht en Doornik-Noyon, waarbij de oude bestuurlijke opdeling van Romeins Gallië, met de Schelde als grens tussen de bisdommen Kamerijk ten oosten en Doornik ten westen, behouden bleef.

In de 6de en 7de eeuw slaagden missionarissen erin om het grootste deel van de Germaanse koningen tot het christendom te bekeren. Vanaf de 7de eeuw was, met de steun van koning Dagobert, de Heilige Amandus (zie links) als zendeling werkzaam in het Scheldebekken. Deze missionering verliep dikwijls tegen de zin van onze voorouders, die hun oude zeden en riten maar moeizaam loslieten. Rond 650 stichtte hij nabij de samenvloeiing van de Schelde en de Leie de Gentse abdijen van Sint-Baafs en Sint-Pieters die later uitgroeiden tot de machtigste in Vlaanderen. Langs de Schelde vinden we nog een hele reeks kerken die aan Petrus zijn toegewijd. Het was Petrus die aan Amandus was verschenen en zijn zendingsopdracht had gegeven.
Naast de verering van de Heilige Amandus is die van de Heilige Martinus van Tours, een Romeins legerofficier, zeer typisch in onze streken.
De meeste patroonnamen in het gebied laten een vroegmiddeleeuwse stichting vermoeden.

Uit de legende van de Heilige Amandus, de apostel van Vlaanderen:
In Gent gooide de door God gezonden man het altaar van de Romeinse god Mercurius al gauw omver en op het puin liet hij de Sint-Pieterskerk bouwen.
Daarna zette de vurige priester voet aan wal in Pamele, maar werd er niet zo gastvrij onthaald.
De plaatselijke inwoners aanbaden de Germaanse goden en waren helemaal niet onder de indruk van de gedreven man. Integendeel, met rebels geduw en getrek daagden ze hem uit, terwijl ze hem bespotten. De man nam de biezen en stak de rivier over.
Aan de andere oever, in Oudenaarde, kreeg hij meer gehoor en werd zijn goede woord aanvaard. Vooraleer hij vertrok, bouwde hij er een kerk, een eenvoudige kapel van aarde en stro’.

Blijkbaar heeft de Heilige Amandus een kapel laten bouwen op pre-Oudenaards grondgebied (van een stad met de naam Oudenaarde was immers op dat moment nog geen sprake). Als dit inderdaad het geval is geweest, dan gaat het ongetwijfeld over de vroegere Sint-Amanduskapel, de oudste bidplaats van de stad, die ten oosten van de latere Hoogstraat en ten noorden van het latere Pompstraatje lag. Ter hoogte van de huidige Nederstraat lag de Sint-Amandsplas, een moeras.

De Merovingische kolonisatie van Zuid-Oost-Vlaanderen

In Asper, Velzeke-Buzegem, Denderwindeke, Semmerzake en Kruishoutem werden begraafplaatsen gevonden die ongetwijfeld bij een Merovingische nederzetting hoorden. De begraafplaatsen waren eerder bescheiden omdat de nederzetting slechts uit enkele families bestond. De vondsten wijzen op een verspreide Merovingische bewoning die zich buiten de huidige dorpskernen situeerde. Te Kruishoutem (Kapellekouter) zijn de vroegmiddeleeuwse bewoningssporen afkomstig van een tweeschepige laat-Merovingische constructie en een jonger éénschepig gebouw.

Dat de Merovingische vondsten zo schaars zijn, kan gedeeltelijk toegeschreven worden aan het feit dat Merovingische nederzettingssporen vaak niet herkend worden, maar vooral door de gebrekkige kennis van het gewone gebruiksaardewerk uit die periode. 

De vaststelling dat in het Midden-Scheldegebied er veel plaatsnamen zijn die eindigen op -ingum, -ingasen (inga) -haima (de gemeenten eindigend op -gem) bevestigt dat er hier Merovingische nederzettingen zijn gesticht.

Er was een zekere sociale gelijkheid. Er is geen onderscheid in de rijkdom van de grafgoederen waar te nemen. Enkel wanneer het een chef betrof, werd deze begraven met een langzwaard, als teken van een zekere status. De samenleving was gebaseerd op klein geërfd grondbezit van vrije boeren.

Vanaf 600 tekende er zich een verandering af. Er ontstonden grote landbouwdomeinen, de villae. Een villa omvatte honderden hectaren grond. Het landgoed werd via ondergeschikten door één familie en vanuit één grote hoeve uitgebaat. De kleine boeren werden minder in aantal. Ze verkochten (gedwongen of niet) hun bezit aan de grootgrondbezitters en plaatsten zichzelf en hun goederen onder hun bescherming.

In Beerlegem werd een Merovingisch rijengraf met 225 graven ontdekt, alsook een houten grafkamer uit de 6de-7de eeuw. Deze begraafplaats illustreert de tweeledige domaniale structuur. Er werden 4 doden (onder lage grafheuvels) bijgezet. Ze behoorden tot de aristocratische bovenlaag van het villadomein dat hier dichtbij lag. De arme graven behoorden toe aan horigen en slaven die op het domein werkten. Naast arme en rijke mensen, had men ook nog mensen met een relatieve welstand, namelijk de boeren met een halvrije of vrije status.

In het PAM in Velzeke worden heel wat Merovingische grafvondsten uit Beerlegem tentoongesteld

Niet zo ver verwijderd van Oudenaarde, zij het niet meer in Oost-Vlaanderen, namelijk in Kerkhove, werden sporen van een kleine Merovingische nederzetting en begraafplaats gevonden. Dit zijn de eerste nederzettingssporen uit deze periode in België. De Frankisch-Merovingische nederzetting met aansluitende begraafplaats dateert uit de 6de tot vroege 8ste eeuw (tweebeukig hallehuis, een schuurtje, silo’s en enkele spijkers, dit zijn vierhoekige constructies met verhoogde vloer, gelegen op 4 tot 6 palen).

De Merovingische vondsten van Kerkhove kunnen bekeken worden in het Regionaal Archeologisch Museum a/d Schelde (RAMS).

Het museum herbergt de grootste collectie archeologische vondsten uit het West-Vlaamse deel van de Scheldevallei. Het focust op objecten die dateren uit het paleolithicum, over de Romeinen tot de tijd van de Merovingers.

In Oudenaarde-stad zelf zijn er geen sporen van een Merovingische nederzetting gevonden.