Onder de Karolingers (751-987)

De dynastie van de Karolingers



Karel Martel (circa 689-741) was hofmeier van het Frankische Rijk. Hij reorganiseerde het Frankische leger en bestuur en wist daarmee met succes zowel zijn binnenlandse als buitenlandse tegenstanders te bedwingen. Zijn macht werd zo groot dat hij de plaats van de Merovingische koningen innam, zonder zichzelf tot koning uit te roepen. Karel wordt beschouwd als stamvader en naamgever van de Karolingers.

Zijn zoon Pepijn de Korte was eveneens hofmeier maar werd met de hulp van de paus in 751 als koning gezalfd en werd de eerste Karolingische vorst (°714-†768). De paus steunde de Karolingers in ruil voor hulp tegen de Langobarden, een Germaans volk dat Noord-Italië veroverd had. De laatste Merovingische koning werd op last van paus Stephanus afgezet. Zijn haar werd geschoren en hij werd in een klooster opgesloten. De Merovingers hadden geen enkel machtsmiddel meer. Het enige wat de koning nog overbleef, was dat hij op zijn troon zat om de rol van regeerder te spelen zoals men hem had voorgedaan of had opgedragen. Behalve de loze koningstitel en de krappe vergoeding die de hofmeier hem gaf, had de vorst geen enkel bezit, met uitzondering van een enkel landgoed met een zeer kleine jaarlijkse opbrengst.

De Karolingers versterkten het koninklijk gezag en breidden het Frankische Rijk verder uit. De Frankische koning had alle macht en beschouwde het rijk als zijn persoonlijk bezit. De koning was de hoogste bestuurder, wetgever en rechter. Hij regeerde niet vanuit een vaste hoofdstad. Het koninklijk hof verbruikte meer voorraden dan één landgoed kan voortbrengen. De hele hofhouding reisde daarom van het ene landgoed naar het andere. Dit was gemakkelijker dan de voorraden te verplaatsen.

In 768 werd Karel de Grote (°742-†814) koning. Hij was een begaafd staatsman, een bedreven militair en een fanatiek christen met een krachtige persoonlijkheid.

De kroning van Karel de Grote

Onder zijn bewind werd het Frankische rijk aanzienlijk uitgebreid. Op kerstdag van het jaar 800 werd hij zelfs door de paus tot keizer van het West-Romeinse rijk gekroond. Hij ondernam een 25-tal militaire expedities om zijn immense rijk te beschermen of uit te breiden. Hij trok regelmatig op veroveringstocht. Dit zorgde ervoor dat zijn krijgers en bestuurders hem trouw bleven. Ze wilden immers de kans op een grote oorlogsbuit niet laten schieten.

Op bestuurlijk vlak koos hij voor de decentralisatie. Zijn rijk werd ingedeeld in gouwen of graafschappen, waar gouwgraven of hertogen de bevelen van de koning uitvoerden. Elk volk kon in zijn gouw zijn eigenheid bewaren, terwijl alle gouwen samen onderworpen waren aan de wetten van de keizer (de capitularia). In de grensgebieden richtten de Karolingers marken op. Een mark werd bestuurd door een markgraaf. Markgraven hadden dezelfde taken als een gouwgraaf, maar hadden ook nog het bevel over een Frankisch leger. Onder Karel de Grote controleerden zendgraven of de plaatselijke bestuurders de bevelen van de koning opvolgden.

Na een regeerperiode van 46 jaar werd Karel opgevolgd door zijn zoon Lodewijk de Vrome. Deze had meer interesse voor godsdienstige zaken en verwaarloosde het bestuur van zijn rijk. Hij voerde zelden oorlog en controleerde de plaatselijke bestuurders minder. De slechte staat van het wegennet en de uitgestrektheid van het rijk bemoeilijkten de contacten. De lokale bestuurders deden meer en meer hun zin.

Aangezien de traditionele Germaanse patrimoniale opvatting was blijven bestaan, werd na Lodewijks dood het rijk onderverdeeld onder zijn 3 zonen (verdrag van Verdun in 840). Deze verdeling zou later leiden tot het ontstaan van onze stad. Karel de Kale kreeg West-Francia, Lodewijk de Duitser kreeg Oost-Francia en Lotharius erfde Midden-Francia en de keizerstitel. De Schelde vormde de natuurlijke grens tussen West- en Midden-Francia. Het pre- Oudenaards gebied lag links van de Schelde en behoorde aldus tot West-Francia en het pre-Pamelegebied lag rechts van de stroom en behoorde tot Midden-Francia.

Het Karolingische rijk anno 843

Het koninklijk gezag stortte met de tijd in. Er ontstond een soort van provinciaal particularisme.

Met de dood van de West-Frankische koning Louis le Fainéant in 987 kwam een einde aan de dynastie van de Karolingers.

Een heropleving van de cultuur

Enkele grote abdijen en het koninklijk hof speelden een belangrijke rol in de heropleving van de cultuur vanaf de 8ste eeuw. Geleerden schreven er boeken en verzamelden zoveel mogelijk klassieke literatuur. Abdij- en kathedraalscholen onderwezen de 7 vrije kunsten (filosofie, redenaarskunde, literatuur, meetkunde, rekenkunde, muziek en astronomie). Kunstenaars en bouwmeesters vervaardigden op basis van Romeinse voorbeelden nieuwe beeldhouwwerken en gebouwen. De heropleving kende evenwel haar beperkingen. Buiten het hof en de abdijen waren weinig geleerden en kunstenaars actief. De 7 vrije kunsten werden veelal slechts gedeeltelijk aangeleerd.

De Noormannen

In 820 zetten de Noormannen met 13 drakars en 650 Vikings de aanval in op de Vlaamse kust. Hun aanval werd echter afgeslagen door de Karolingische graven. In 834 voeren ze de Schelde op en overvielen ze Antwerpen dat werd leeggeplunderd. Tussen 840 en 860 kwamen steeds meer benden Vikingen onze streek teisteren. In 851 werd Gent in brand gestoken en in 852 werd de gehele Scheldevallei geplunderd.

In de periode 879-880 sloegen de Vikingen hun winterkamp op in Gent. Van daaruit organiseerden zij plundertochten (zie tekening). Hierbij werd onze Scheldevallei nogmaals systematisch geplunderd. De Vikingen waren op zoek naar rijkdom. Ze waren aangetrokken door het goud en zilver dat zich in de kerken en kloosters bevond. De kloosters werden leeggeroofd en vaak in brand gestoken. In Zuid-Oost-Vlaanderen waren de abdijen en kloosters van Petegem, Dikkelvenne, Zegelsem en Ronse dit trieste lot beschoren. De monniken werden gevangengenomen en meegenomen als slaven.

‘880: In dit jaer … deden de Noortmannen eenen inval in dit land, vermoordende de inwoonders die zij krijgen konden, verbrandende onder andere het klooster van Ronsse, Peteghem en de borgt van Audenaarde, maer korten tijd naer dien wierd die ersteld en meer huijsen daar ontrent gemaekt.’ MSS. Kronijke van Audenaerde en MSS. Van den Brouke.

De Frankische bevolking was getraumatiseerd door deze invallen, vandaar dat tot op de dag van vandaag sterke verhalen over deze Vikingen verteld worden. In 892 verlieten de Noormannen onze streken.

Ontstaan van het graafschap Vlaanderen

De geschiedenis van Vlaanderen begint met de Noormannen. De Karolingische vorsten hadden de verdediging van de Scheldevallei opgedragen aan Balduinus Ferreus, zoals hij in de oudste kronieken heet, de ijzeren Boudewijn (Boudewijn met de Ijzeren Arm), een man die zich met geweld een weg baande. Een dochter van Karel de Kale, koning van West-Francia, was weduwe geworden. Boudewijn ontvoerde haar en nam haar tegen de zin van de koning tot vrouw. De geestelijkheid bemiddelde en Boudewijn werd uiteindelijk dan toch als schoonzoon van Karel de Kale aanvaard.

Als teken van verzoening kreeg Boudewijn van Karel de Vlaanderengouw (het gebied rond de stad Brugge) om te besturen. Dit was in de ogen van Karel een onbetekenende functie. Vlaanderen lag namelijk in een uithoek van zijn koninkrijk en werd geteisterd door de Noormannen. Boudewijn wist de aanvallen van de Vikingen echter af te slaan en bleek een succesvol bestuurder. Hiervoor werd hij in 870 beloond met een uitbreiding van zijn bezit, waardoor hij de eerste graaf, Boudewijn I, werd van geheel Vlaanderen en Ternois. Hetzelfde jaar werd hij lekenabt van de Sint-Pietersabdij in Gent. Op het einde van zijn leven trok hij zich terug en werd monnik in de abdij van Sint-Bertinus, waar hij ook werd begraven.

Volgende Vlaamse graven situeerden zich nog in het Karolingische tijdvak: Boudewijn II (879-918), Arnulf I (918-962), Boudewijn III (medegraaf met zijn vader Arnulf I) (958-962), Arnulf I (regeerde opnieuw na de dood van zijn zoon Boudewijn III) (962-965), Arnulf II (965-988).

Feodaliteit (leenstelsel)

Koning noch keizer bleken in staat om het geweld van de Noormannen met succes te bestrijden. Het gebied dat zij moesten bestrijden was te groot en hun gezag te zwak. Hierdoor droegen de aanvallen van de Noormannen bij tot het ontstaan van de feodaliteit. Twee begrippen zijn hier van belang: suzerein en vazal.

De opperste suzerein of leenheer was de koning of de keizer. Wanneer deze niet meer kon instaan voor de verdediging van het land deed hij een beroep op een vazal of een leenman. Aan dergelijke leenman stond de vorst een gebied (een leen) af, waarover de vazal de heerschappij kreeg. In dat gebied stelde de vazal de wetten, inde hij belastingen en was hij verantwoordelijk voor de openbare orde en de verdediging tegen indringers van buitenuit. Deze overeenkomst tussen suzerein en vazal berustte op de plechtige belofte van de vazal om zijn suzerein trouw te zijn en hem zo nodig hulp te bieden. In het feodale systeem kon een vazal of leenman op zijn beurt optreden als suzerein of leenheer, wanneer hij een deel van zijn gebied weer afstond aan een leenman. Men kon niet alleen tegelijkertijd leenheer en leenman zijn, maar ook leenman van twee of meer lenen.

Als men mee op oorlogspad ging, kregen de vazallen een wapenuitrusting en een deel van de buit.

Lijfeigenschap

In de middeleeuwen was de maatschappij strikt georganiseerd. Onderaan de ladder stonden de lijfeigenen of laten. Zij waren verbonden met de grond waarop zij geboren waren. Zij werkten in dienst van de heer die de grond bezat. Eén stuk van deze grond hield de heer voor zichzelf, andere stukken gaf hij in pacht aan de boeren, die in ruil hiervoor een deel van de landbouwopbrengsten aan de heer moesten geven.

Op de eigen grond van de heer moesten de lijfeigenen karweien verrichten en voor het gebruik van de molen of de bakoven betalen.

Economisch - cultureel

De Karolingische periode was een periode van voorspoed. De economische activiteiten, zowel de landbouw, de vroege nijverheid en de handel, kenmerkten zich tijdens deze periode door hun kortstondig en nomadisch karakter. De stedelijke bewoning ging er op achteruit, maar de veeteelt en de handel kenden duidelijk een ontwikkeling. De rivierstreken ontwikkelden zich het spectaculairst. Langs de Schelde was er een druk handelsverkeer. De boeren konden wol verkopen dat verder bewerkt en gekleurd werd op de grote domeinen.

Cultureel was er een grote opbloei. In de kloosters vierde de schrijfkunst hoogtij. Het Latijn keerde in de Karolingische renaissance terug. Onder de Karolingers werd het Latijn gered, alsook de klassieke cultuur. Er werd een aanzienlijke vooruitgang geboekt in het niveau van het onderwijs en meer bepaald in de christelijke scholen.

Karolingische sporen in het Oudenaardse

Er werd geschreven dat naar alle waarschijnlijkheid Heurne deel uitmaakte van een rij versterkte torens aan de Schelde ten tijde van de Noormannen. Archeologische opgravingen wijzen evenwel maar op een occupatie sinds de 11de en 12de eeuw. De woontoren van ‘Hof ten Toren’ (de toren van het Torregoed) werd verondersteld uit dezelfde periode te stammen, doch archeologisch onderzoek wees uit dat de toren uit de tweede helft van de 14de eeuw dateert. Waarschijnlijk stond een oudere toren op een andere plaats en zijn de sporen hiervan tot op heden nog niet blootgelegd.

In Mater (Duisbeke) werden sporen van Karolingische potten gevonden.

In Wortegem werden in 2014 achter het gemeentehuis een wegtracé uit de Merovingische periode en een aantal Karolingische grachten gevonden, die de vroegmiddeleeuwse aanwezigheid op deze locatie bevestigen.

De opgravingen in Wortegem werden uitgevoerd door SOLVA (Intergemeentelijk samenwerkings-verband voor ruimtelijke ordening en socio-economische expansie). SOLVA heeft sinds 2008 een eigen archeologische dienst die zowel bureaustudies als archeologisch onderzoek uitvoert (foto © SOLVA).

In Petegem bevond zich een belangrijke Karolingische site, die de heren van Petegem verder uitbouwden tot hun verblijfplaats met feodale burcht. Karel de Kale had hier één van zijn residenties (zie volgend hoofdstuk over het ontstaan van Oudenaarde).


2 Karolingische vondsten uit de streek
Links: Bronzen schijffibula met kruis - Kapellekouter Kruishoutem (© PAM Velzeke)
Rechts: Zilveren munt Lodewijk de Vrome - Melden (© Pam Velzeke)