De late Middeleeuwen in Vlaanderen (987-1384)

Graven van Vlaanderen

Strubbelingen met Frankrijk

Graaf Boudewijn VI volgde zijn vader op in 1067. Hij was graaf van Vlaanderen én van Henegouwen. In 1070 werd hij opgevolgd door zijn broer Robrecht de Fries die zich de erfenis van zijn schoonzuster toe-eigende. Hoewel hij leenheer was van de Franse koning, was hij uitermate anti-Frans maar ook anti-feodaal. Hij versloeg in 1074 in de slag bij Kassel de Franse koning Filips I en de coalitietroepen van Arnold III (de rechtmatige graaf van Henegouwen). Hij maakte van Brugge de hoofdstad van het graafschap Vlaanderen. Zijn opvolgers volgden zijn koers niet (1070-1119), maar Karel de Goede deed dat echter wél.

Karel volgde in 1119 Boudewijn VII Hapkin op. De kinderloze Boudewijn had immers kort vóór zijn dood zijn neef prins Karel van Denemarken (de Goede) aangewezen als zijn troonopvolger. De moeder van Boudewijn, Clementina, verzette zich tegen de opvolging en wilde Willem van Ieper (van Loo) als opvolger van haar zoon. Er werd een groot leger gevormd en in november 1119 deed Willem zijn intrede in Oudenaarde. Hij liet een aantal inwoners mishandelen en de baljuw Iderus doden. Een jaar later staken de troepen van Clementina de stad in brand. Pas in 1122 slaagde Karel de Goede erin het leger rond Clementina te verslaan. Karel werd uiteindelijk in 1127 in de Sint-Donaaskerk te Brugge vermoord.

Na de dood van Karel de Goede deed Boudewijn IV van Henegouwen, een achterkleinzoon van de Vlaamse graaf Boudewijn V, beroep op zijn oude rechten op het graafschap Vlaanderen en bezette hij onder meer Oudenaarde. Frankrijk schoof echter zijn kandidaat naar voor, namelijk Willem Clito (1127-1128), ook soms Willem van Normandië genoemd. Deze belegerde het bezette Oudenaarde en op 1 mei 1127 werd Oudenaarde ingenomen. Heel wat bewoners vluchtten naar de kerk. De stad werd tot aan de stenen toren in brand gestoken. Zo’n 300 mensen werden in de kerk levend verbrand. Een aantal edellieden en steden (onder meer Gent en Brugge) schoven een derde kandidaat naar voren, namelijk Diederik van den Elzas (kleinzoon van Robrecht de Fries). Deze zou in 1128 de volgende graaf van Vlaanderen worden.

Oudenaarde herrees vlug uit zijn as en in 1150 werd het oorspronkelijke Sint-Walburgakerkje vervangen door een grote vroeg-gotische hallenkerk.

Het geslacht van den Elzas

Bloei

Het graafschap Vlaanderen kende een bloei tijdens de regering van het geslacht van den Elzas. Graaf Diederik (1128-1168) bracht het Land van Aalst onder zijn controle en liet zijn gezag erkennen over de Zeeuwse eilanden. Op die manier kon vrij verkeer in de Scheldedelta gegarandeerd worden, wat uitermate belangrijk was voor de Vlaamse handel. Diederik van den Elzas nam maar liefst aan 4 kruistochten deel. Zo bracht hij de relikwie van het Heilig Bloed mee uit het Heilig Land. Vooraleer hij voor de vierde maal op kruistocht vertrok, verzamelde hij in 1165 in Oudenaarde de Staten-Generaal, bestaande uit vertegen-woordigers van de 3 standen.

Filips van den Elzas (1168-1191) volgde zijn vader op en voerde dezelfde politiek. Zolang de steden zijn grafelijk gezag erkenden, bevorderde hij de ontwikkeling van hun instellingen en kwam hij op voor hun belangen. Hij hield echter toezicht door zijn grafelijke ambtenaren, de baljuws. Hij voer een krachtdadige, stedelijke politiek waarbij zijn graafschap evolueerde tot een moderne staat.

Hij was de voornaamste territoriale vorst in Frankrijk en een hervormer op juridisch, economisch en politiek gebied. Filips trouwde in 1159 met Elisabeth van Vermandois, waardoor hij het graafschap Vermandois en de afhankelijkheden Amiens en Valois verkreeg en zo zijn graafschap uitbreidde tot aan het Île de France, het Franse kroondomein. Hij hertrouwde in 1184 met Mathilda, dochter van koning Alfons I van Portugal. Beide huwelijken bleven kinderloos.

In 1180 liet Filips het Gravensteen op de funderingen van het oude kasteel herbouwen. Het kasteel deed vervolgens dienst als verblijfplaats voor de graven. Hij gaf aan Vlaanderen zijn leeuw en het huidige wapenschild.

De jonge Franse koning Filips II August, die onder Filips voogdij stond, huwde in 1180 met Isabella van Henegouwen, nicht van Filips van den Elzas. Als huwelijksgift kreeg Isabella het zuidelijke deel van Vlaanderen (Artesië). De Franse koning was iemand met haar op zijn tanden en zorgde voor gebiedsuitbreiding. De graaf moest in 1182 Valois afstaan en in 1185 een groot deel van Vermandois.

In 1189 verleende Filips van den Elzas Oudenaarde haar eerste geschreven stadsrecht in navolging van de Grote Keure die in de jaren 1170 aan de belangrijkste Vlaamse steden als Gent, Brugge, Atrecht en Ieper werd opgelegd. De inwoners werden vrijgesteld van hun heerlijke verplichtingen tegenover de graaf en vielen niet meer onder de grafelijke rechtspraak. De stad kreeg een eigen schepenbank die instond voor het bestuur van de stad en bevoegd was in de rechtspraak. Op de plaats van het huidige stadhuis werd een belfort opgetrokken.

Tijdens zijn tweede kruistocht naar het Heilig Land, bij de belegering van Akko in 1191, stierf Filips aan de pest.

Op het einde van de 12de eeuw werd Oudenaarde versterkt en werden 4 poorten vermeld, namelijk de Beverepoort in het noorden, de Einepoort in het oosten, de Hoofdelozepoort in het zuiden en de (oude) Meerspoort in het westen. Op de Schelde werden een stuwsluis (Spei), een houten brug en verschillende watermolens vermeld.

De kruistochten

Tijdens de bedevaartstochten naar het Heilig Land kwam geweld weinig voor. Het was zelfs verboden voor boetelingen om wapens te dragen. Rond 1.000 jaar na de kruisiging van Christus was Palestina echter voor reizigers zeer onveilig geworden. Lokale heersers bestreden elkaar en rovers vielen pelgrims lastig.

Middeleeuwse illustratie van de strijd tussen de kruisvaarders en de Arabieren tijdens de eerste kruistocht

De eerste kruistocht werd na het Concilie van Clermont door paus Urbanus II in 1095 gelanceerd. De oosterse orthodoxe patriarch van Constantinopel had een brief aan paus Urbanus II gestuurd waarin hij hulp vroeg tegen de mosliminvallen. De paus riep toen alle christenen in heel Europa op om het Heilig Land, en meer in het bijzonder Jeruzalem, van de moslims terug te winnen. Achterliggende redenen waren de moslims uit Europa houden en de rooms-katholieke en oosters-orthodoxe kerk met elkaar verenigen. Na een intensieve campagne van paus Urbanus II en zijn kruistochtpredikers waren ruim 100.000 mensen vervuld geraakt van de gedachte ‘Deus lo vult’ (God wil het) en hadden gehoor gegeven aan de pauselijke oproep.

Veel ridders hadden een leven vol geweld achter de rug en op kruistocht gaan was een manier om boete te doen. Volgens de Kerk zouden ze hun tijd in het vagevuur kunnen inkorten als ze boete deden voor hun zonden. De angst voor de dood en het hiernamaals was groot. Veel edellieden gingen daarom op latere leeftijd in het klooster. Maar het idee van een heilige oorlog sloeg aan. Er zijn voorbeelden bekend van ridders die hun kloostergelofte al hadden afgelegd toen paus Urbanus II met zijn oproep kwam, en alsnog op kruistocht gingen.

De kruisvaarders van de eerste kruistocht vertrokken in 1096 onder leiding van Godfried van Bouillon en wisten Jeruzalem uiteindelijk in 1099 te heroveren na een beleg van anderhalve maand. Op hun tocht naar Jeruzalem stichtten de kruisvaarders in verschillende steden in het Midden-Oosten koninkrijkjes voor zichzelf. Slechts 10.000 kruisvaarders bereikten uiteindelijk de muren van Jeruzalem. De rest was omgekomen, teruggekeerd of had zich onderweg ergens gevestigd. Om van Jeruzalem een volledige christelijke stad te maken, werden de 20.000 inwoners, zowel moslims als joden, vermoord. Het werd als een rechtvaardige straf van God beschouwd dat deze plaats verzadigd was van het bloed van de ongelovigen. De Arabische wereld was verontwaardigd door deze barbaarse moordpartij.

De legende wil dat in Oudenaarde zich strijders verenigden voor deze eerste kruistocht. In 1096 nam men het kruis en de wapens op en ging men op weg onder leiding van de jonge Arnold, zoon van de heer van Oudenaarde. De groep sloot zich in Constantinopel aan bij het leger van kruisvaarders, met wie ze het land van Sauria en Cilicië, gelegen in het huidige Turkije, doorkruisten. Antiochië werd ingenomen na een overwinning op de Sarrazijnse emir Korboya. Eenmaal de heilige stad bereikt, werd deze bezet, tussen de poort van Herodes en deze van Cedar, en uiteindelijk veroverd.

Na de inname van Jeruzalem keerden de meeste strijders die deze expeditie overleefd hadden terug naar hun thuishaven. Arnold van Oudenaarde bleef echter ter plaatse. In 1106, na de slag van Rama, zocht Arnold buiten het kamp van de kruisvaarders in de vlaktes van Ascalon naar zijn schildknaap. Hij viel in een nederlaag en vond de dood. 3 dagen na zijn dood brachten de muzelmannen zijn hoofd naar het kamp van de kruisvaarders. Er zat een brief bij dit lugubere geschenk: ‘...dat de dood van degene van wie we het hoofd terugsturen ons een overwinning oplevert...‘ Het lichaam van de held van Oudenaarde werd later teruggevonden en overgebracht naar Jeruzalem waar het in de Onze-Lieve-Vrouwekerk in de vallei van Josaphat werd begraven.

Bijna 100 jaar regeerden de kruisvaarders over het koninkrijk Jeruzalem. In 1187 werden echter de christelijke legers in Palestina verslagen door Saladin, de Koerdische heerser over Egypte en Syrië. Na dit verlies van Jeruzalem werden 2 eeuwen lang onafgebroken kruistochten ondernomen, met wisselend succes, soms onder keizerlijke leiding, soms onder de vlag van lokale vorsten, en soms zelfs met een volkslegertje na de oproep van een charismatische geestelijke. Tienduizenden, zowel christenen als moslims en Joden, stierven tijdens deze godsdienstoorlogen. Nooit zouden de kruisvaarders echter het succes van de eerste kruistocht kunnen herhalen.

De meeste historici gaan ervan uit dat er 7 kruistochten naar het Midden-Oosten zijn geweest. Over het juiste aantal is geen eensgezindheid, want naast de veroveringstochten naar Palestina werd de heilige oorlog ook gebruikt tegen andere vijanden van de kerk.

Een wetenswaardig feit is dat Franciscus van Assisi (1181-1226), nadat hij zelf ten tijde van de vijfde kruistocht op bezoek was geweest bij de sultan van Caïro, verklaarde dat de moslims in het Heilige Land niet gedood maar bekeerd dienden te worden. Zijn volgelingen gingen bijgevolg ook op zending bij de moslims. Hun zending was evenwel eerder een martelaarschap. Zo gingen ze bijvoorbeeld midden op de markt staan en riepen dat Mohammed een bedrieger was. Het gevolg van zoveel euvele moed was vaak een gruwelijke dood.

Het huis Vlaanderen

Boudewijn IX: een man met een missie

Boudewijn IX erfde in 1194 Vlaanderen en een jaar later ook Henegouwen. Hij huwde met Maria van Champagne. Ze kregen 2 kinderen, Johanna en Margaretha. Hij wilde zijn gebieden beschermen tegen de Franse koning en sloot daarom enkele akkoorden met de Engelse koningen en de Duitse keizer.

Hij was een goede huisvader voor Vlaanderen en hij bevorderde de economie. Door zijn Engelse koers kon wol worden ingevoerd uit Engeland. Deze wol was essentieel voor de Vlaamse linnennijverheid. Een gebrek aan wol betekende werkloosheid, armoede en sociale onrust. Sinds de 11de eeuw beleefde de Vlaamse lakenindustrie haar opgang. Technologische vooruitgang en de internationale handel, waarvan het graafschap één van de centra was, droegen hiertoe bij. De kruistochten zorgden ervoor dat het Vlaamse laken bij de leiders en de hoge adel van veel landen bekend raakte.

Verder hernieuwde hij stadskeuren. De baljuw kreeg als zijn vertegenwoordiger heel wat macht. Boudewijn zette duidelijk de politiek van Diederik en Filips van den Elzas verder. Hij was een verzoener in geschillen tussen de abdijen en de lekenheren. Hij nam een aantal abdijen in bescherming en stelde ze zelfs vrij van belastingen. In die tijd werd West-Europa geplaagd door epidemieën (pestilentia). Boudewijn IX trof een aantal maatregelen om de zwakken en de minstbedeelden te helpen. De lokale overheden dienden initiatieven te nemen die leidden tot de oprichting van hospitalen.

In 1198 kwam de graaf naar Oudenaarde om de stad te bedanken voor de hulp die geboden werd bij de oorlog tegen Holland. Arnulf, heer van Oudenaarde, had in 1196 met 270 burgers het grafelijk leger versterkt.

In 1199 werd de Steenpoort te Pamele gebouwd.

Na 2 jaar voorbereiding en na de nodige plechtigheden, trok de graaf op Pasen 1202 op kruistocht en trad hiermee in het voetspoor van zijn voorgangers Diederik en Filips van den Elzas, die meermaals op kruistocht naar Jeruzalem waren gegaan. Hij liet het bestuur in Vlaanderen over aan een regentschapsraad. Hij beantwoordde de oproep van paus Innocentius III die de Westelijke wereld verzocht om nogmaals de heilige plaatsen en Jeruzalem te ‘bevrijden’. Boudewijn en zijn vrouw Maria werden duidelijk beïnvloed door de preken en de geschriften van de cisterciënzermonnik Adam van Perseigne. Deze overtuigde velen om op kruistocht te trekken. Aan deze vierde kruistocht namen ook een 200-tal mannen uit Oudenaarde deel onder leiding van de heer van Oudenaarde Arnulf.

De graaf liet een zwangere vrouw en een dochtertje, Johanna, achter. Zij zou na 2 jaar proberen haar man te vervoegen. Vanuit de Bourgondische abdijen trok hij over de Alpen naar Venetië.

De doge overtuigde de deelnemers om de vierde kruistocht naar Byzantium af te leiden. Het hoofddoel Jeruzalem werd niet meer nagestreefd. De ‘pelgrims’ veroverden in april 1204 Byzantium. Graaf Boudewijn IX werd keizer van het Oost-Latijnse Rijk. Hij werd evenwel tijdens gevechten met de Bulgaren gevangen genomen om ten slotte in een Bulgaarse gevangenis te sterven. De nagereisde gravin stierf eveneens in 1205.

Muurschildering in de schepenzaal van het stadhuis van Kortrijk door G. Guffens en J. Swerts met de voorstelling van graaf Boudewijn IX van Vlaanderen die op kruisvaart vertrekt (1875) - © Stad Kortrijk

Zijn plots overlijden in vermoedelijk 1205 verhoogde opnieuw de invloed van de Franse koning. De 2 minderjarige dochters werden prompt naar Parijs gehaald om aan het hof opgevoed te worden. In 1208 bracht de oudste dochter, de negenjarige gravin Johanna van Constantinopel, een negendaags bezoek aan Oudenaarde. In 1212 werd zij uitgehuwelijkt aan de Fransgezinde graaf Ferrand van Portugal. Het kersverse koppel werd gedwongen om grondgebied af te staan aan Frankrijk.

De Vlaamse steden verwachtten van de nieuwe graaf Ferrand, dat hij Engeland te vriend zou houden. Maar zo zag koning Filips II August het niet. Hij eiste trouw van Ferrand. De graaf koos uiteindelijk toch de kant van de Engelsen.

Ferrand wilde zijn verloren grondgebied terug en allieerde zich onder meer met koning Jan I van Engeland (Jan zonder Land), keizer Otto IV van het Heilige Roomse Rijk en Hendrik I, hertog van Brabant. De gezagsdragers uit Vlaanderen en Henegouwen, die in opstand kwamen tegen de Franse koning Filips de Schone, vergaderden in Oudenaarde. De graaf en gravin kwamen naar Oudenaarde om de inwoners aan hen trouw te laten zweren in de strijd tegen Frankrijk. De Vlaamse alliantie werd, hoewel numeriek in de meerderheid, in 1214 verpletterend verslagen in de slag bij Bouvines. De heren van Oudenaarde, Schorisse, Mater en Horebeke maakten deel uit van het coalitieleger. Ferrand werd door de Franse koning gevangengenomen en volgens een oud Romeins gebruik, vastgeketend aan handen en voeten, in een open draagstoel door Parijs gevoerd. Het gepeupel van Parijs kon hem bespuwen en bespotten. De koning reed te paard voorop.

Door het vernederende Verdrag van Parijs in 1214 werd Vlaanderen feitelijk overgeleverd aan Frankrijk. De verdedigingsmuren van Oudenaarde moesten worden gesloopt. Blijkbaar vond de Franse koning Oudenaarde belangrijk genoeg om te ontmantelen. Door het verdrag van Melun (1227) tussen de Franse koning en gravin Johanna, moesten de graven, op straf van excommunicatie, trouw zweren aan de Franse koning. Als tegenprestatie mochten onder meer de stadsversterkingen van Oudenaarde opnieuw worden opgebouwd. Ze werden tussen 1230 en 1260 in het westen uitgebreid met een nieuwe Meerspoort en in 1290 voorzien van stenen muren die zowel Oudenaarde als Pamele omringden.

Ferrand kwam eindelijk vrij. Zijn vrouw Johanna van Constantinopel had een hoge losprijs voor hem moeten betalen en opnieuw grote stukken Vlaams grondgebied aan Frankrijk moeten afstaan. Ferrand werd nu een trouwe bondgenoot van Frankrijk. Nadat Ferrand in 1233 was overleden, onderhield gravin Johanna goede relaties met Frankrijk én Engeland. Zij hertrouwde in 1237 met Thomas van Savoye, maar overleed kinderloos in 1244. Ze werd opgevolgd door haar zuster Margaretha.

Standbeeld van Johanna van Constantinopel in het begijnhof van Kortrijk (postkaart)

In 1241 had Johanna bevestigd dat Oudenaarde een hal en vleeshuis mocht bezitten. Zij schonk aan de stad een groot stuk grond op de Eindries dat extra-muros bleef. Het werd evenwel als een deel van de stad beschouwd. De toen nog beboste Eindries had een slechte reputatie. Dat veranderde toen er een kapel werd opgericht. De zusters van Sion ontfermden zich over de bevolking en gaven hun verzorging en onderwijs. Op de Eindries stond een galg, die voor het eerst vermeld werd in 1360.

Reeds vóór 1253 werd Pamele in de stadsvesten opgenomen waardoor beide agglomeraties één stad vormden, met de typische peervorm die haar tot het midden van de 19de eeuw zal karakteriseren.

In die tijd werd de macht van het stedelijk patriciaat aanzienlijk groter. Dit was in het nadeel van het grafelijk gezag, dat te vaak een beroep moest doen op het geld van de steden.

Arnulf IV, heer van Oudenaarde: een rijk gevuld leven

Arnulf werd geboren in 1175-76. Hij werd na zijn ridderslag, hét teken van volwassenheid, in 1196 heer van Oudenaarde. Dit hield in dat hij de dorpen Ouwegem, Bevere, Nokere, Tiegem, Avelgem, Kaster en Moen bezat, die samen met zijn rechten op Oudenaarde, de baronie Pamele vormde. Daarnaast bezat hij de heerlijkheid tussen Marke en Ronne (bestaande uit een tiental dorpen), de heerlijkheden Kortemark, Handzame, Ellezelles, Flobecq, Lessines, Bois-de-Lessines en tal van andere kleinere heerlijkheden en gronden. Verder oefende Arnulf ook het heerlijk gezag uit over verschillende lokaliteiten als voogd van de abdij van Ename en het kapittel van Ronse.

In 1209 deed de moeder van Arnulf, in zijn voordeel, afstand van de lenen die ze hield van de hertog van Brabant.

Het domein van Arnulf IV werd in 1225 door gravin Johanna tot baronie verheven. Een jaar later schonk dezelfde Arnulf, die zich eerste heer van Pamele en eerste ‘ber’ van Vlaanderen noemde, Pamele hetzelfde stedelijk statuut als Oudenaarde met een eigen baljuw.

Arnulf van Oudenaarde nam deel aan de kruistocht tegen de Albigenzen of katharen. De Albigenzische kruistochten waren de kruistochten die de Katholieke Kerk en de Franse koningen in de 13de eeuw ondernamen tegen de katharen. Ze maakten een einde aan de politieke bescherming van het katharisme in de Languedoc.

Arnulf was vanaf 1195 vaak te zien aan het hof van de graven van Vlaanderen en Henegouwen. Toen Johanna van Constantinopel met Ferrand trouwde, bekoelde de relatie met de graven. Arnulf sloot echter snel weer vrede met graaf Ferrand en trok zelfs mee op oorlogspad tegen de Franse koning. Na de slag bij Bouvines werd Arnulf gevangen genomen, doch snel weer vrijgelaten op voorspraak van zijn schoonvader en oom. Arnulf begon een steeds belangrijkere rol te spelen aan het Vlaamse hof. Hij werd de steun en toeverlaat van gravin Johanna. Dit leverde hem geen windeieren op. Hij werd benoemd tot grootbaljuw van Vlaanderen en zijn Vlaamse lenen werden, zoals reeds vermeld, tot baronie verheven. Nadat Ferrand in 1227 werd vrijgelaten, werd Arnulf de voornaamste diplomaat van het Vlaamse hof. Hij kreeg veel beloningen van de graaf, maar ook van de Franse koning. Toen Ferrand in 1233 stierf, oefende hij zijn ambt als grootbaljuw, opnieuw uit. Hij voerde de Vlaamse troepen aan, bevestigde de akten van gravin Johanna en vertegenwoordigde haar.

Als machtig hoveling was hij ook een milde schenker voor de Kerk. Als voogd van de abdij van Ename deed hij veel schenkingen aan de abdij. Tevens zorgde hij ervoor dat de zusters van de cistercienzerinnenabdij van Maagdendale zich in 1233-1234 in Pamele konden vestigen. Vanaf 1235 liet hij de kerk van Pamele herbouwen door zijn vertrouweling Arnulf van Binche. Onder zijn bewind kreeg Oudenaarde-Pamele een nieuw uitzicht en uitstraling. Naast de bouw van de eerder genoemde abdij en de kerk van Pamele, liet hij buiten de stadsmuren een hospitaal (van Onze-Lieve-Vrouw) oprichten.

Tevens werd onder Arnulf IV met de bouw van een nieuw kasteel van Pamele begonnen. Het werd gebouwd op het eiland gevormd door de Schelde en de Burgschelde dat tot de parochie Pamele behoorde. Jan, heer van Oudenaarde, zoon van Arnulf, liet de Turris Aldenardensis in 1260 wegens bouwvalligheid afbreken. Het afbraakmateriaal werd gebruikt voor de bouw van het minderbroederklooster. De bouw van het nieuwe kasteel werd in 1261 voltooid met de bouw van een kapel. Het eilandje verloor iedere functie omdat de tol die er werd geheven naar het Spei verhuisde.

Na de afbraak van het klooster Heilige Familie van de zwartzusters in de Kasteelstraat (gebouwd in  1886) werd in 2005 een fundament van één van de hoektorens van het 13de-eeuwse kasteel blootgelegd

Het nieuwe kasteel was trapeziumvormig met uitspringende torens die door een muur met elkaar verbonden waren. Begin 17de eeuw was de versterking dermate vervallen dat de toenmalige heer van Oudenaarde en baron van Pamele in 1627 een nieuw kasteel liet optrekken. Uit onder meer de tekening van Sanderus uit 1641-1644 blijkt dat het kasteel omwald was en een onregelmatige achthoekige vorm had. De toegang tot het kasteel bestond uit een brug met een groot poortgebouw met twee torens. Bij de beschietingen van de stad door Lodewijk XIV brandde het kasteel nagenoeg volledig af. Vanaf 1782 werd het uiteindelijk gesloopt. De grond werd in kavels verkocht en er werd een straat, namelijk - hoe kan het ook anders - de ‘Kasteelstraat’, dwars doorheen het vroegere kasteel getrokken.

In 1242 nam Arnulf deel aan de veldtocht van Lodewijk IX, koning van Frankrijk, tegen de Engelse koning Henry III. Er werden twee veldslagen geleverd. Als 66-jarige doorstond hij deze goed. Vlak erna werd hij evenwel ziek en overleed een maand later. Hij werd met een enorme luister begraven. Op zijn begrafenis waren talrijke edelen en geestelijken aanwezig. Zijn paarden waren getooid met wapenkleden en een dienaar droeg zijn wapen.

De Dampierres en Avesnes

De macht van het stedelijke patriciaat was aanzienlijk groter geworden. De patriciërs hadden in de steden een grote politieke en sociale onafhankelijkheid verworven en wilden niet door enig grafelijk gezag gehinderd worden. Gent was hier een voorbeeld van. Hier waren sinds lang een klein aantal rijke families aan de macht, de XXXIX van Gent. Zij hadden de touwtjes stevig in handen. De nieuwe rijken of de adel moesten er niet aan denken te participeren aan het bestuur. Deze patriciërs hadden de handwerkers en ambachtslieden, het ‘ghemeyn’ genoemd, stevig onder de knoet. Ghemeyn en patriciërs leefden constant in spanning. Bij onenigheid zocht het ghemeyn steun bij de graaf en de patriciërs hulp bij de Franse koning.

Oudenaarde werd in 1279 getroffen door een zware brand. Gwijde van Dampierre kocht in 1286 de baronie of heerlijkheid van Petegem en liet de oude Frankische burcht herstellen om deze te gebruiken als zijn buitenverblijf. Op zijn bevel werd Oudenaarde versterkt met de Raspailden-, Vispaen- en Hunnebrekerstoren, alsook met enkele stevige bolwerken. In 1290 werd de stad met stenen muren in plaats van met wallen omringd. Het stadsdeel ten noorden van het stadhuis was reeds binnen de muren opgenomen, maar vertoonde nog geen bebouwing zoals in de oudste stadskern.

Filips de Schone in conflict met Vlaanderen

Koning Filips de Schone (1286-1314) trachtte zijn kroondomein te vergroten met het rijke Vlaanderen. Franse legereenheden kwamen aanvallen uitvoeren op Vlaams grondgebied. Door de omstandigheden gedwongen zocht Gwijde steun bij Engeland in zijn strijd tegen Frankrijk. Hij huwelijkte zelfs zijn dochter uit aan de zoon van de Engelse koning. De koning van Frankrijk nam prompt Gwijde en zijn dochter gevangen. De Engelse koning reageerde onmiddellijk en verbood de uitvoer van Engelse wol naar Vlaanderen. Gevolg was dat in de steden meteen werkloosheid heerste en overal onlusten uitbraken. Het ghemeyn stond neus aan neus met het patriciaat. In 1297 verklaarde de Franse koning het graafschap Vlaanderen verbeurd. Daarop zegde Gwijde zijn leenheerschap met Filips op en zorgde voor een bondgenootschap tegen Frankrijk, bestaande uit Engeland, het Heilig Roomse Rijk, Brabant en Gelre. In Vlaanderen vormden zich 2 partijen: de klauwaards, aanhangers van de graaf, en de leliaards, aanhangers van de Franse koning.

In die tijd werd Rijsel door de Fransen bezet. Heel wat inwoners kwamen zich in Oudenaarde verschansen. Daarop werd de stad volop versterkt. Vooral tussen de Einepoort en Beverepoort werden torens en bolwerken aangebracht. Tijdelijk verbleven er zowat 2.000 Duitse soldaten in de stad vooraleer ze richting Kortrijk trokken. Ook Engelse hulptroepen verbleven een tijdje binnen de stadsmuren. Deze misdroegen zich dermate dat het een opluchting was toen ze na enkele maanden vertrokken.

De annexatie bij Frankrijk

Het bondgenootschap hield niet lang stand. De medestanders van Gwijde lieten het afweten. Frankrijk hervatte in 1300 de oorlog tegen het graafschap Vlaanderen. Bijna alle Vlaamse steden gingen in Franse handen over en nagenoeg overal kwamen Fransgezinde patriciërs aan de macht. Graaf Gwijde en zijn zonen werden in mei 1300 door de Franse koning gevangengezet en Vlaanderen werd simpelweg geannexeerd. Ook Arnout, heer van Oudenaarde, werd gevangengenomen. Oudenaarde gaf zich over op 11 mei. Kort daarvoor had Gwijdes oudste zoon Robrecht van Béthune in Oudenaarde, in aanwezigheid van heel wat notabelen van het graafschap, in feite het bewind van zijn vader overgenomen.

De Franse koning trachtte het ghemeyn voor zich te winnen door verregaande toegevingen te doen. Zo werden de Gentse XXXIX afgeschaft.

Tussen 1300 en 1302 ging Filips uiteindelijk over tot de volledige bezetting van Vlaanderen. Ook Oudenaarde werd bezet. De stad moest vergiffenis vragen omdat het de zijde van de graaf had gekozen. Filips plaatste Vlaanderen toen onder het gezag van Jacques de Châtillon als zijn landvoogd, en begon in de steden 'Blijde Intredes' te doen. Dit stuitte op nog meer verzet van de klauwaards, die hun privileges zagen slinken. Filips kwam, na zijn Blijde Intrede van 19 mei 1301 te Kortrijk, 2 dagen verpozen in het kasteel van Gwijde te Petegem.

Jacques de Châtillon bezocht Oudenaarde om de versterkingen na te zien. De stad moest op eigen kosten 2 torens bouwen, de Blaffaarttoren op het einde van de Kattestraat en de Trompettoren aan het Schildeken (?). Nieuwe lasten werden opgelegd. De bevolking kwam hiertegen in opstand.

De Brugse Metten en de Guldensporenslag

Toen het duidelijk was dat in Brugge het ghemeyn voor de kosten van de Blijde Intrede zou moeten opdraaien, brak er een opstand uit onder leiding van Jan Breydel en Pieter de Coninck. De opstand werd brutaal onderdrukt. In de nacht van 17 op 18 mei 1302 trok een aantal Bruggelingen, die voor de terreur de stad hadden verlaten, op naar Brugge. Ze overvielen het Franse garnizoen, doodden een aantal vooraanstaande leliaards en bij het opgaan van de zon was Brugge opnieuw een vrije stad. Ook andere steden, waaronder Oudenaarde, verjaagden de leliaards.

De Fransen konden dit niet zo laten. Begin juli rukte het Franse ridderleger naar Vlaanderen op. Willem van Gulik, een kleinzoon van Gwijde van Dampierre, en Gwijde van Namen, een zoon, organiseerden het verzet en vormden een leger. Het Vlaamse leger bestond vooral uit boeren, ambachtslieden en poorters, samen met enkele stedelijke milities en ridders. Ook in Oudenaarde werd een legertje gevormd onder leiding van Arnout, heer van Oudenaarde. Dit legertje vervoegde de rest van het leger te Kortrijk. Aan de Groeningebeek bij Kortrijk, leverden ze op 11 juli 1302 slag met het Franse ridderleger. Het Vlaamse voetvolk zou normaal gezien geen partij zijn voor de goed bewapende, getrainde Franse ruiterij. Doch de positie die de Vlamingen hadden gekozen, was ideaal. In de drassige grond van de Groeningebeek reden de Franse ruiters zich vast. Ze werden door de Vlaamse ambachtslui afgeslacht.

Filips haalt zijn slag thuis

Na de Guldensporenslag namen de zonen van Gwijde het bestuur van het graafschap Vlaanderen in handen. Ze willigden de eisen van de ambachtslui uit de steden in en ze lieten het gemeen toe tot de stedelijke besturen.

In mei 1303 werd een wapenstilstand gesloten en graaf Gwijde kwam uit gevangenschap om de definitieve vrede voor te bereiden. Toen hij hier echter niet in slaagde, keerde hij terug in gevangenschap en viel Filips Vlaanderen opnieuw binnen.

In die tijd werd Oudenaarde een tijdje belegerd door Willem van Avesnes, zoon van Jan, graaf van Henegouwen. Toen een groep Brugse en Gentse soldaten, samen met de heer van Oudenaarde, in aantocht waren, werd het beleg opgebroken.

In augustus 1304 vond een nieuw treffen plaats in de Slag bij Zierikzee, dit keer met een overwinning voor Filips. Vlak daarna, in de slag bij Mons-en-Pévèle, eindigde de strijd aanvankelijk onbeslist en werd een voorlopig akkoord gesloten. Maar de Fransen eisten, vanwege het terugtrekken van de Vlamingen, de overwinning op. Oorlogsmoe ondertekenden de strijdende partijen in 1305 uiteindelijk het verdrag van Athis-sur-Orge. De inlijving van het graafschap werd weer ongedaan gemaakt. 23 Oudenaardse soldaten hadden in de strijd het leven verloren. Als dank voor hun heldenmoed schonk de graaf aan de overlevenden van Oudenaarde en hun kinderen vrijstelling van het ‘Beste Hoofd’ (een erfenisrecht dat de graaf opvorderde bij het overlijden van een onderdaan).

Gwijde van Dampierre stierf op 75-jarige leeftijd. Zijn wens om op zijn domein in Petegem begraven te worden, werd niet ingewilligd.

Robrecht van Bethune, alias de Leeuw van Vlaanderen

Robrecht van Bethune, die sedert 1300 gevangenzat in het kasteel van Chinon, mocht terugkomen naar Vlaanderen. Hij volgde zijn vader op als graaf. De stedelijke privileges werden herbevestigd. Alle steden werden verplicht hun muren te slopen en alle mannen vanaf 14 jaar moesten een eed van trouw zweren aan de Franse koning. In Oudenaarde gebeurde dit op 14 maart 1305. Filips haalde genoegdoening door Vlaanderen een enorme boete op te leggen omwille van de opstandigheid, en heel Franssprekend Vlaanderen werd geannexeerd als borg voor het nakomen van de gehoorzaamheid aan de koning.

Robrecht had in zijn jonge jaren militaire faam verworven in Italië en had samen met zijn vader Gwijde deelgenomen aan de achtste kruistocht naar Tunis.

De uitvoering van het voor Vlaanderen zeer ongunstige verdrag van Athis, belaste zijn bewind. Toen hij Oudenaarde bezocht, protesteerde de bevolking openlijk tegen de vernederende maatregelen.

Vanaf 1310 ging hij echter opnieuw resoluut in het verzet, met steun van zijn familie en van de bevolking. Hij hield zowel op militair als diplomatiek vlak stand tegen de Franse koning.

In 1320 diende Robrecht toch te plooien en moest hij in Parijs leenhulde brengen aan de Franse vorst. Dit hield hem niet tegen om te gepasten tijde sabotagedaden te stellen.

Tijdens zijn bewind gaf hij Oudenaarde een omvangrijke som geld om twee torens te bouwen op het einde van de Hoogstraat. Daar bevond zich een zwakke plek in de verdediging van de stad.

De grote hongersnood van 1315-1317

In de lente en de zomer van 1315 viel er uitzonderlijk veel regen en waren de temperaturen aan de lage kant. Hierdoor kon het graan niet rijpen en mislukte de oogst. Door deze misoogst leed bijna iedereen honger. De noodopslagplaatsen van graan waren gereserveerd voor de edelen. Door de enorm gestegen graanprijzen - in extreme gevallen zelfs tot het 24-voud van de normale prijs - kon nagenoeg niemand zich nog brood veroorloven. De mensen begonnen van alles te zoeken wat eetbaar was. Er was door de nattigheid een groot gebrek aan hooi en stro. Hierdoor was er onvoldoende eten voor het vee. In de steden stierven duizenden op straat. Zo werden er in Brugge 2.000 en in Ieper 2.800 lijken in de straten opgeraapt en in massagraven gedumpt.

In 1316 bleef het veel regenen. De ondervoede mensen doodden uit wanhoop hun lastdieren om deze te verorberen, het zaaigraan werd opgegeten, kinderen werden aan hun lot overgelaten en ouderen weigerden voedsel om de jongeren een kans op overleven te geven. Er waren zelfs gevallen van kannibalisme gekend.

Het hoogtepunt van de hongersnood kwam in 1317, toen de lente weer nat was. De zomer was niet buitensporig nat. Door het geringe overblijvende graan, was er weinig gezaaid zodat de oogst karig bleef. Veel uitgeputte mensen waren ziek geworden en stierven aan onder meer tuberculose en longontsteking.

Het zou nog tot 1325 duren vooraleer de voedselvoorziening weer op peil was. Naar schatting 10 tot 25% van de bevolking overleed. Deze hongersnood had de samenleving tijdelijk doen ineenstorten.

Lodewijk II van Nevers of Lodewijk I van Vlaanderen voerde een sterk Fransgezind beleid

Lodewijk II van Vlaanderen (Lodewijk van Vlaanderen) was de kleinzoon van Robrecht van Béthune en werd de volgende graaf van Vlaanderen (1322-1346). Hij werd opgevoed aan het hof van Parijs, waar hij in 1317 als dertienjarige trouwde met Margaretha, de achtjarige dochter van koning Filips V. Zijn beleid was dan ook uiteraard Fransgezind, dit in tegenstelling tot zijn voorgangers. In hun strijd tegen het Frans expansionisme hadden deze in Engeland een bondgenoot gevonden. Engeland was de grootste wolleverancier en daarmee de bron van de Vlaamse rijkdom. Lodewijks politiek kwam zo in strijd met de belangen van de Vlamingen.

Met steun van de Franse koning kon hij weerstand bieden tegen zijn oom Robrecht van Kassel, die zijn rechten op de grafelijke troon opeiste.

Onder leiding van Nicolaas Zannekin, een buitenpoorter van Brugge, brak in 1323 in de Vlaamse kuststreek verzet uit tegen een verhoging van de grafelijke belastingen. Brugge steunde openlijk deze opstand. De opstandige boeren, de ‘kerels van Vlaanderen’ genoemd, bestreden vooral de baljuws en belastingontvangers, en plunderden de kastelen van de edelen die trouw bleven aan de graaf.

De opstandelingen kregen de steun van Robrecht van Kassel, die tot ruwaard werd aangesteld. Tegen 1325 was het overgrote deel van Vlaanderen bezet door de opstandelingen, met uitzondering van Gent en Oudenaarde. De graaf werd in Kortrijk gevangengenomen en naar Brugge gebracht. Gent en Oudenaarde bleven neutraal. Dit was niet naar de zin van de opstandelingen. Pogingen om deze steden in handen te krijgen, zouden mislukken. De Gentenaars stelden Jan van Namen, een oom van Lodewijk, tijdelijk aan als regent van Vlaanderen. Robrecht van Kassel trok met zijn troepen naar Oudenaarde, waar hij de stad belegerde. Gefrustreerd gaf hij het bevel het kasteel van wijlen Gwijde van Dampierre in Petegem in brand te steken. De Franse koning stelde door Jan, bisschop van Namen, gans Vlaanderen onder voogdij, met uitzondering van Gent en Oudenaarde. De goddelijke diensten werden verboden. Uiteindelijk kwam koning Karel de Schone persoonlijk tussenbeide ten gunste van de graaf, zodat deze op 18/02/1326 werd vrijgelaten. De Vrede van Arques moest een einde maken aan de onlusten.

De onlusten laaiden evenwel snel weer op. Zannekin kreeg nu steun van Jacob Peyt en van Willem de Deken, burgemeester van Brugge, die zonder succes hulp ging vragen bij koning Eduard III van Engeland. Een sterk Frans leger versloeg in de Slag bij Kassel (1328) de boeren en ambachtslieden.

De opstandige steden werden zwaar beboet. Hun aanhangers dienden ten slotte een eed van trouw aan de graaf af te leggen. In de jaren tussen 1329 en 1331 vaardigde de graaf de ‘mauvais privilèges’ uit voor de opstandige steden en kasselrijen. Brugge en Ieper verloren hun keure. Aan de trouw gebleven steden Oudenaarde en Gent werd een schadevergoeding betaald. Oudenaarde kreeg van de graaf en de koning ook zijn oude rechten terug. Als eerbetoon aan de Oudenaardse hulp, kwamen de graaf en tal van edellieden de stad bezoeken. In 1331 bezocht de graaf nogmaals Oudenaarde en gaf een belangrijke som geld om de huizen, die in het voorgaande jaar waren afgebrand, opnieuw op te bouwen.

Jacob van Artevelde

In 1337 brak de Honderdjarige Oorlog uit (1337-1453), als gevolg van spanningen die al jarenlang bestonden tussen Engeland en Frankrijk. Door de steun van Lodewijk van Nevers aan Frankrijk raakte Vlaanderen in een economische crisis nadat de Britten een jaar eerder de aanvoer van wol en levensmiddelen staakten. Hierdoor viel de wol- en lakenindustrie stil en volgde verpaupering. Zo groeide het verzet tegen Lodewijk van Nevers.

In Gent greep eind 1337 Jacob van Artevelde de macht. Onder zijn leiding werd in Gent een revolutionair bewind gevestigd dat zich in de Frans-Engelse strijd neutraal verklaarde. Hij kreeg later heel Vlaanderen achter zich.

Standbeeld van Jacob van Artevelde op de Vrijdagsmarkt in Gent (postkaart)

Hij verenigde de 3 concurrerende steden, Brugge, Gent en Ieper in één verbond. De kleine steden hadden geen andere keuze dan te volgen. Zo werd Oudenaarde bestuurd door 13 schepenen, benoemd in samenspraak met Gent. De graaf werd uiteraard vertegenwoordigd door de baljuw, de genaamde Jean van Abbinsvoorde.

In 1342 brak een opstand uit in Oudenaarde. De Gentsgezinden Mondekin en Craenhals moesten zich uiteindelijk overgeven. Gent greep in met een grote troepenmacht en herstelde de rust in het Gents kwartier.

De graaf bleef zijn leenheer en schoonvader trouw en vluchtte naar Frankrijk. Hierop werd Simon de Mirabello als ruwaard van Vlaanderen aangesteld. Aangezien Artevelde eerst voor neutraliteit in de Honderdjarige Oorlog koos, bracht dit Engeland ertoe om in 1338 het exportverbod op te heffen. Maar uiteindelijk koos Vlaanderen toch voluit voor Engeland. Op 26 januari 1340 liet hij Eduard III van Engeland te Gent tot koning van Frankrijk uitroepen en zodoende tot nieuwe soeverein van Vlaanderen. In 1340 werd bij Sluis de Franse vloot, die de toegang tot het Zwin blokkeerde, door de Engelsen verslagen. Het bewind van Jacob van Artevelde kreeg dictatoriale trekjes. Wie bijvoorbeeld op het platteland iets wilde bijverdienen door zelf wat te weven en te volderen, kon op het bezoek rekenen van Jacobs knokploeg, de Witte Kaproenen. De invloed van Engeland op het Vlaamse bestuur nam fors toe. Hij had de grootst mogelijke moeite om het overwicht van de wevers op de andere ambachten af te remmen. Op ‘Quaden Maandag’, vond zelfs op de Vrijdagmarkt een veldslag plaats tussen wevers en volders. In 1345 werd Artevelde vermoord. Dit gebeurde volgens de overlevering met een ‘fikse bijlslag in het hoofd’.

Lodewijk van Nevers sneuvelde in 1346 in de slag bij Crécy. Het Franse leger met 1200 ridders, waaronder de heer van Oudenaarde, werd verslagen door de troepen van Edward III.

De pest

In het midden van de 14de eeuw werd Europa geteisterd door een gruwelijke pestepidemie, de ‘zwarte dood’. Door de verminderde weerbaarheid van de bevolking als gevolg van hongersnoden, kreeg de ziekte vrij spel. De epidemie had een enorme bevolkingssterfte tot gevolg. Gemiddeld 1/3de van de toenmalige Europese bevolking stierf door de ziekte.

Hoewel de epidemie een natuurlijke regulator was om het evenwicht tussen de bevolking en het beschikbare voedsel terug te herstellen, had het plotse verdwijnen van een groot deel van de bevolking uiteraard desastreuse gevolgen voor de laatmiddeleeuwse maatschappij. Niet alleen op economisch vlak, maar ook op cultureel, godsdienstig en psychologisch vlak had de dagelijkse confrontatie met de dood onvermijdelijk gevolgen.

De pest confronteerde de mens, op een gruwelijke wijze en in een omvang als nooit tevoren, met het overlijden. De dood was nu de triomfator die plotseling en midden in het leven toesloeg. De pest zorgde voor een steeds aanwezig doodsbewustzijn. Zelden konden de doden met het nodige ceremonieel door de nabestaanden in de kerk van hun keuze begraven worden. Op het toppunt van de pandemie lagen de straten bezaaid met lijken. Pestdoden werden dan vaak in massagraven gedumpt. Zo groeide er binnen het laatmiddeleeuwse christendom een volledige nieuwe doodsgedachte, waarin vooral het besef van de vergankelijkheid ontstond.

Lodewijk van Male en de Gentse oorlog (1379-1385)

Lodewijk van Nevers werd opgevolgd door zijn zoon Lodewijk van Male (1346-1384). Hij slaagde erin om Vlaanderen een neutrale houding te geven en sloot in 1348 in Duinkerke vrede met Engeland. De graaf slaagde erin zijn gezag over de Vlaamse steden merkelijk te verstevigen. Hij moderniseerde het bestuursapparaat en wilde een sterk centraal geleid gezag. Zijn regering was een voorafspiegeling van de Bourgondische eenmaking.

Lodewijk van Male - © KIK-IRPA

De lakennijverheid kon zich alleen ontwikkelen door lage lonen aan de arbeiders te betalen. Hierdoor verminderde de koopkracht en waren er voortdurend spanningen.

Tussen de steden was er een grote rivaliteit, zeker in tijden dat het moeilijk ging. Lodewijk verleende een octrooi aan Gent om de bestaande bedding van de Zuidleie uit te diepen en tot Deinze door te trekken. Hierdoor zou Brugge niet langer het Gentse stapelrecht op Artesisch graan moeten betalen. Toen de graafwerken begonnen, rukte een bende Witte Kaproenen (de zogenaamde stoottroepen van de Gentse stadsmilitie) uit om de werken op een gewelddadige manier stop te zetten. De dood van enkele gravers maakte een einde aan de werkzaamheden. Het conflict werd door de graaf aangegrepen om de Gentse kwartiermacht in vraag te stellen. Gent liet echter niet begaan. Graaf Lodewijk voorzag een gewapend treffen en liet het garnizoen te Oudenaarde versterken.

Een Gentse militie, onder leiding van Jan Hyoens, deken van het schippersambacht, trok er op uit om bevriende regimes te vestigen in de Vlaamse steden of een anti-grafelijke politiek op te dringen. Enkel Dendermonde en Oudenaarde bleven de graaf trouw. Graaf Lodewijk liet in 1379 in Oudenaarde het grafelijk garnizoen versterken. Toen de stad uiteindelijk belegerd werd door Jan Perneel en zijn troepen en een inname niet lukte, was hij genoodzaakt te onderhandelen. De belegering, welke grote verliezen langs beide zijden opleverde, werd in december 1379 opgeheven. Er kwam een vrede na bemiddeling van Filips de Stoute. De graaf beloofde alle privileges van de stad Gent te eerbiedigen en de overtredingen van zijn ambtenaren te bestraffen.

Het bestand was uitermate broos. Geregeld waren er schermutselingen. Een gruwelijk voorval stak het vuur aan de lont. De neef van de vermoorde Gentse baljuw van Outryve versperde met een aantal kompanen de Schelde. Ze hielden 40 schepen tegen. Ze vonden dat de Gentse schippers mee verantwoordelijk waren voor de moord op de vorige baljuw. De weerwraak was vreselijk en getuigde van een ongeziene barbarij. De ridders hakten de handen van de schippers af en ze staken hen, met uitzondering van één, de ogen uit. Daarna werden de schippers te voet op weg gezet naar Gent, langs de rivier, geleid door de ene man van wie de ogen niet uitgestoken waren. De ridders zonden de slachtoffers terug naar Gent om hun verhaal te kunnen vertellen. Sommigen bloedden onderweg dood en bereikten Gent niet. De overlevenden lokten onder de Gentenaars kreten van weerzin en weerwraak uit.

Als reactie begonnen Jan Perneel en 500 Gentenaars opnieuw Oudenaarde te belegeren. In Oudenaarde lag het grootste garnizoen van de graaf. De Witte Kaproenen wisten het garnizoen te verrassen. De milities van Gent braken 2 poorten af, doodden de bewakers en vernielden een deel van de muren in de richting van Gent. Ze namen bezit van de stad en plaatsten troepen rond en in Oudenaarde. Een aantal aanhangers van de graaf werden vermoord. Dit gebeurde zonder het medeweten en de goedkeuring van het Gentse stadsbestuur, dat zich distantieerde van deze acties van Perneel.

Oudenaarde was voor de graaf een strategisch belangrijke aanvalsplaats voor een mogelijke invasie van Vlaanderen vanuit de richting van Frankrijk. Snel werden onderhandelingen gestart die uiteindelijk een akkoord opleverden. Gent gaf Oudenaarde op en Jan Perneel werd verbannen. De graaf verbande op zijn beurt Olivier van Outryve, de broer van de vermoorde baljuw van Gent, de man die zo wreedaardig de Gentse schippers had aangepakt. De graaf liet de poorten van Oudenaarde herstellen en de muren versterken. Hij plaatste er een garnizoen dat nog groter was dan het vorige. De muren van Oudenaarde werden zwaarder bewaakt dan vroeger.

Jan Perneel en 2 leiders van de Witte Kaproenen werden door de graaf van Henegouwen gevangengenomen en overgedragen aan de graaf van Vlaanderen. De tijd van wraak was gekomen! Perneel werd op een wiel vastgebonden. De beul brak met een ijzeren staaf elk been in zijn lichaam. Ten slotte werd Perneel gevierendeeld. De wraak van Lodewijk van Male schokte Gent.

De oorlog tussen Vlaanderen en de graaf vlamde weer op. De rest van jaar 1380 waren er heel wat schermutselingen en werden er met wisselend succes opeenvolgende tochten ondernomen. De 2 partijen kenden successen en verliezen.

Eind 1380 kwam de deken der Witte Kaproenen, Arnold De Klerk, met zijn aanhangers postvatten op de Edelareberg. Snel werden zij omsingeld door graafgetrouwen en weggejaagd. Hierbij verloor de deken het leven.

Er ontstonden nieuwe spanningen die voor de verhitting van de situatie zorgden. Opstandelingen probeerden de stad Dendermonde te veroveren.

Om de stadsvesten van Oudenaarde uit te breiden en te verstevigen liet Lodewijk van Male in 1382 het Onze-Lieve-Vrouwehospitaal in Bevere slopen.

In die gespannen sfeer had begin 1382 Filips van Artevelde de leiding van Gent en de Gentse strijdkrachten op zich genomen. In april had in Doornik een conferentie plaats met de graaf en Filips van Artevelde. Beide partijen wilden hun eisen evenwel niet milderen. Een gewapend treffen was onvermijdbaar geworden. Op 03/05/1382 versloegen de Gentenaars de grafelijke troepen in de slag op het Beverhoutsveld te Oedelem.

Enkel Oudenaarde en Dendermonde bleven in handen van de grafelijke garnizoenen. In de andere steden werd door de opstandige beweging een Gent-gezind stadsbestuur gevestigd.

Overwinnaar Filips, die tijdelijk zijn hoofdkwartier in de abdij van Ename had gevestigd, liet Oudenaarde omsingelen en de rivier afsluiten, met als doel de bevoorrading stil te leggen. In de stad lag een aanzienlijk garnizoen van de graaf. Oudenaarde had alle tijd gekregen om voldoende proviand in te slaan om een belegering van meerdere maanden te kunnen doorstaan. De stad weigerde zich over te geven aan Gent. De kapitein van de stad, Daneel van Halewijn, liet de stadsmuren met aarde omgeven om de impact van de inslagen der kanonkogels te beperken. De daken van de huizen tegen de stadsmuren werden bedekt met aarde of graszoden om vuurpijlen geen kans te geven. Vrouwen, kinderen en ouderlingen werden bij de aanvallen ondergebracht in kerken of kloosters.

Filips Van Artevelde - tekening uit de ‘Geschiedenis van België’ van Hendrik Conscience

De Gentenaars bouwden hun kamp op de Edelareberg. Er ontstond hier een tijdelijk stadje met winkels en drinkgelegenheden, waar zelfs markt werd gehouden.

De milities van Gent, hadden kanonnen meegebracht om Oudenaarde te onderwerpen. De Gentenaars deden aanval na aanval op de stad. De kanonnen schoten zware ijzeren ballen tegen de verdedigingsmuren. Het garnizoen van de graaf herstelde ‘s nachts wat tijdens de dag vernield was. Het garnizoen vocht terug, verdedigde de muren en sloeg alle aanvallen af. Toen de Gentse leiders zagen dat de stad niet snel kon ingenomen worden, stuurden ze patrouilles uit om het platteland rond Oudenaarde te verwoesten. De kastelen rond de stad werden geplunderd en afgebrand. De belegering van Oudenaarde duurde vele, lange maanden zodat de voorraden zienderogen slonken. De stad gaf zich evenwel niet over.

De milities van Gent kenden een mooi succes toen zij een eerste klein contingent troepen, uitgezonden door Lodewijk van Male om de stad ter hulp te snellen, in een hinderlaag konden lokken. Na die kleine overwinning stopte Filips van Artevelde een tijdje de belegering. Hij liet wel nog heel wat manschappen in de omgeving om te beletten dat het garnizoen en de inwoners van Oudenaarde een uitval zouden doen. Zeger van Herzele bleef het bevel van Oudenaarde verder zetten, terwijl Filips met enkele troepen naar Gent terugkeerde.

De graaf deed uiteindelijk beroep op zijn schoonzoon, de Bourgondische hertog Filips de Stoute. In november vielen de Franse troepen het graafschap binnen waardoor het beleg van Oudenaarde werd afgebroken. Op 27/11/1382, moest Gent zich in de slag bij Westrozebeke gewonnen geven voor het Franse leger onder leiding van Filips de Stoute. Filips van Artevelde sneuvelde, maar Gent gaf zich niet gewonnen.

De Gentse kapiteins en in het bijzonder Frans Ackerman en Pieter vanden Bossche, namen rondom hun stad belangrijke militaire punten in. Zo werd in september 1383 het zwaar versterkte Oudenaarde bij nacht door een 400-tal Gentenaars onder leiding van Ackerman ingenomen en geplunderd. Dit gebeurde na korte schermutselingen met de totaal verraste stadswachten. Er werden omvangrijke voorraden veroverd. De beschermende gordel moest ervoor zorgen dat vijandige aanvallen werden afgeweerd en de bevoorrading van Gent werd gegarandeerd. Deze gordel liep over Biervliet, Poeke, Kortrijk, Oudenaarde, Geraardsbergen, Aalst, Dendermonde, Rupelmonde en Hulst. Gedurende 2 jaar werd de gordel in stand gehouden. Daarna viel het ene bastion na het andere. Oudenaarde zou bevrijd zijn door Arnold van Gavere, heer van Schorisse. Volgens de overlevering werd gewapend volk met hooiwagens binnengesmokkeld. Eenmaal binnen de stadsmuren kwamen de strijders tevoorschijn en schakelden de wachters uit, waarna Arnold de stad binnenviel en de Gentenaars vermoordde. Na een veldslag bij Oudenaarde, waar quasi niets over gekend is, moest Frans Ackerman zich te Gent terugtrekken waar hij uiteindelijk werd vermoord.

In 1385 capituleerde Gent. In de vrede van Doornik beloofde Gent het gezag van de hertog te erkennen en de Gentse kwartiermacht bleef behouden, zodat Gent nog steeds het wettelijk hoofd van Oudenaarde was. Er ontstond een machtsevenwicht tussen de graaf en Gent.