Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1814/15-1830)
Een mislukking?
Het verlangen van Willem
Het einde van Napoleon zorgde in de Zuidelijke Nederlanden niet voor een uitgesproken patriottisch gevoel. De Fransgezinde houding van bepaalde kringen zou nog regelmatig opduiken. Nog vooraleer Napoleon terugkeerde, waren de geallieerden (Oostenrijk, Pruisen, Groot-Brittannië en Rusland) al bezig met de internationale orde te hertekenen. De Belgische delegaties waren geen toonbeeld van patriottisme. Ze waren zelfs een terugkeer naar een Oostenrijkse bewind niet ongenegen. Er bestond wel een ‘Belgisch’ gevoel, maar het stond op een laag pitje.
Op 30/11/1813 keerde de prins van Oranje, de zoon van de in 1795 gevluchte Willem V, uit Engeland terug naar Nederland. De prins werd geen stadhouder van gewesten, maar koning van het Vorstendom der Nederlanden, een gecentraliseerde staat.
Willem had in november 1813 een voorstel ingediend bij de geallieerden waarbij Frankrijk binnen zijn oude grenzen zou blijven en de Noordelijke Nederlanden zouden uitgebreid worden met de Zuidelijke Nederlanden. Met het Protocol van Londen (21/06/1814) kwam men overeen dat Willem zijn grondgebied mocht uitbreiden met het gebied van de Oostenrijkse Nederlanden anno 1789 (dus zonder Frans-Vlaanderen). Vanaf 01/08/1814 nam hij het voorlopig bestuur van de Zuidelijke Nederlanden over. In dezelfde maand installeerde hij zijn regering die meer dan een jaar in functie bleef tot 16/09/1815.
Het Congres van Wenen (1814-15)
Op 01/11/1814 begon het Congres van Wenen, de eerste grote topconferentie in Europa. De toonaangevende landen (Oostenrijk, Pruisen, Groot-Brittannië en Rusland) hadden 2 doelstellingen. De eerste was een gedeeltelijke terugkeer naar de principes van het ancien régime. Het vorstelijk gezag en de maatschappelijke positie van adel en clerus moest hersteld worden. Liberalisme en nationalisme moesten worden tegengegaan. De tweede doelstelling was Frankrijk terug te brengen tot de grenzen van 1789. Aan de Franse grenzen werden bufferzones/staten opgericht om de Franse expansie tegen te gaan.
Willem wachtte de slotakte van het Congres niet af en riep zichzelf, op basis van de reeds genomen besluiten, op 16/03/1815 uit tot koning der Nederlanden. Het nieuwe koninkrijk werd het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden genoemd. De slotakte van het Congres van Wenen van 09/06/1815 bevestigde de nieuwe situatie.
'Willem I, koning der Nederlanden' van Joseph Paelinck
Grondwet en bestuursvorm
De grondwet van het nieuwe koninkrijk was conservatief met een dominant staatshoofd. In het Noorden werd de grondwet aangenomen door de oude Staten-Generaal. In het Zuiden werd door een college van 1.604 notabelen over de grondwet gestemd. 1.323 notabelen brachten hun stem uit. Slecht 527 stemden voor. 796 stemden tegen. Koning Willem I telde echter 126 tegenstemmen, die gebaseerd werden op de vrijheid van godsdienst, bij de ja-stemmen. Hij telde de 281 afwezigen ook als ja-stemmen, waardoor de grondwet alsnog aangenomen was. Men spreekt hier van de ‘Hollandse Rekenkunde’.
Er was geen sprake van een scheiding der machten. De Staten-Generaal bestond uit de Eerste en de Tweede Kamer. De leden van de Eerste Kamer kwamen uit oude en nieuwe adel. De Tweede Kamer, die ondergeschikt was aan de Eerste, bestond uit 55 leden voor het Noorden en 55 leden voor het Zuiden. Het Zuiden was duidelijk ondervertegenwoordigd aangezien het 3,5 miljoen inwoners had, daar waar het Noorden 2 miljoen burgers telde.
De eerste regering die bevoegd was voor het nieuwe koninkrijk trad in functie vanaf 16/09/1815. De koning voerde de regering aan. Aan hem persoonlijk was de uitvoerende macht opgedragen. Hij nam zelfstandig koninklijke besluiten, benoemde en ontsloeg de ministers die alleen aan hem verantwoording schuldig waren, hij benoemde leden van de Eerste Kamer voor het leven, hij kon zelfstandig regelingen maken waarin de burger verplichtingen werd opgelegd en hij had het oppertoezicht over het leger, de buitenlandse betrekkingen, koloniën, munt, onderwijs, de kerken, … We kunnen stellen dat de koning enorm veel macht had en bij benoemingen van regeringsleden de Hollanders voortrok. De ongelijkheid op het vlak van (hoge) ambtenaren was uitermate groot. De verhouding was 1 Belg op 7 Hollanders. In het leger was het overgrote deel van de officieren Hollands. Dit zorgde uiteraard voor ontevredenheid in het zuidelijke landsdeel.
Godsdienst en onderwijs
Het regime vertoonde verlichte kenmerken. Willem I voerde een godsdienstpolitiek die in België het rooms-katholicisme en protestantisme op gelijke voet behandelde. De vrijheid van godsdienst die in de grondwet was opgenomen was een doorn in het oog van de Belgische bisschoppen. Men vreesde dat het protestantisme in het Zuiden nieuwe aanhangers zou vinden.
Willem had ideeën over een universeel christendom geleid door de staat. Hij richtte een nieuw staatsseminarie op (het Filosofisch College in Leuven). Hij had eveneens plannen om de clerus onder staatscontrole te brengen. Voor de ultramontaanse katholieken was deze godsdienstpolitiek onaanvaardbaar.
De koning wilde de strijd aanbinden met het analfabetisme (veel groter in het Zuiden dan in het Noorden). Hij bracht het onderwijs onder staatstoezicht. Overal kwam er kosteloos lager onderwijs. In de grote centra werden athenea opgericht en in Gent en Luik kwam er een rijksuniversiteit. Hij wilde alle lagen van het onderwijs moderniseren en laïciseren. De katholieke scholen moesten overheidscontrole dulden en de concurrentie aangaan met nieuwe rijkslagere scholen en athenea. Ook hier kreeg Willem de wind van voor. De katholieken hadden tot dan het onderwijs ingericht en wilden dit graag zo houden.
De taalpolitiek van Willem I
Willem voerde een eenheidstaal in, namelijk het Nederlands. Vanaf het begin van de jaren 1820 moest in Antwerpen, Limburg, Oost- en West-Vlaanderen en de arrondissementen Brussel en Leuven het Nederlands als overheidstaal gebruikt worden. Ook in de Franstalige provincies werd het gebruik van de nationale taal aangemoedigd. Het was evenwel in de Vlaamse provincies dat de taalpolitiek van Willem op de felste tegenstand stootte omdat de elite, zowel de katholieke als liberale, daar reeds tientallen jaren verfranst was. Zelfs het gewone volk, dat dialect sprak, stond weigerachtig tegenover het ‘Hollandse’ Nederlands. Samen met de Franstalige bourgeoisie in Brussel en Wallonië beschouwden zij de vernederlandsing maar niks.
Economie en transport
Onder de Franse bezetting was de Nederlandse economie achteruitgeboerd, omdat de handel, die voor de Nederlandse economie altijd zo belangrijk was geweest, heel lang had stilgelegen. Door het verdwijnen van de Napoleontische handelsblokkade nam de Engelse concurrentie opnieuw toe. Vooral de Vlaamse textiel- en de Waalse metaalnijverheid kregen rake klappen. Het zat de ‘Belgen’ hoog dat zij de staatsschuld van het Noorden mee moesten afbetalen. In 1815 had het Noorden een staatschuld van 550 miljoen gulden en de voormalige Zuidelijke Nederlanden een schuld van amper 27 miljoen gulden. Deze schulden werden samengevoegd en moesten door de ganse bevolking worden afgelost.
Willem I bracht verandering in de slabakkende economie. Hij zorgde voor een integratie tussen de handel in het Noorden en de industrie in het Zuiden. Om de zuidelijke industrialisatie en de noordelijke handel te bevorderen stichtte hij instellingen als De Nederlandsche Bank, de Algemene Maatschappij voor de Volksvlijt (de Société Générale) en de Nederlandsche Handelsmaatschappij, die voor een flinke financiële ondersteuning zorgden.
Hij investeerde ook in een betere infrastructuur door wegen aan te leggen en te verbeteren. Hij vergemakkelijkte de binnenscheepvaart door het aanleggen van honderden kilometers kanalen. Door het graven van het kanaal van Gent naar Terneuzen (opening op 18/11/1827) werd Gent een zeehaven. De nieuwe kanalen van Brussel naar Charleroi en van Pommerœul naar Antoing bezorgden de jonge Waalse steenkool en ijzerindustrie indrukwekkende groeikansen. De haven van Antwerpen werd uitgebouwd tot de belangrijkste van het land.
De katoenindustrie bloeide op toen de nieuwe Handelsmaatschappij de uitvoer naar de koloniën ondersteunde. In 1829 was 90% van het katoen dat naar Nederlands-Indië werd verscheept afkomstig uit Gent. Door de industriële bloei kreeg Willem de onvoorwaardelijke steun van de elite uit de industrie en de handel.
De Vlaamse boeren hadden het zwaar te verduren. Door de invoer van goedkoop graan uit de Baltische landen daalden de prijzen van het inlandse graan. Bovendien drukte het belastingstelsel (voor het ganse koninkrijk gebaseerd op de toestand in het Noorden) zwaar op de Vlaamse boeren. Zij gingen gebukt onder de belastingen op het malen van graan en het slachten van vee.
Groeiende ontevredenheid en het unionisme
Zoals reeds vermeld was er ontevredenheid inzake de bestuursvorm, de godsdienstpolitiek, de inrichting van het onderwijs en de taalpolitiek.
In 1828 sloegen de liberalen en katholieken de handen in elkaar om de politiek van Willem I te bestrijden. Deze unie werd ‘L’Union des oppositions’ of ‘Monsterverbond’ genoemd. Het ‘unionisme’ was geboren. De beiden partijen hadden nochtans totaal andere visies op politiek. De ontevredenheid over Willem I moet wel heel diep gezeten hebben! De katholieken waren uitermate ontevreden over de godsdienstpolitiek van de koning terwijl de liberalen, voornamelijk Franstaligen, zich afkeerden tegen de taalpolitiek en het absolutistische optreden van de vorst.
Het unionisme dacht aanvankelijk niet aan een revolutie maar wel aan hervormingen en een scheiding in 2 aparte landsdelen. De liberale pers haalde al maar scherper uit naar de koning en zijn ministers. Zo werd de Brusselse journalist Louis de Potter een tijdje in de gevangenis opgesloten. In december 1829 publiceerde hij vanuit zijn cel zijn ‘Lettre de Démophile au Roi.’ Hierin werd de koning voor onvermijdelijke veranderingen gewaarschuwd.
De Belgische Revolutie
In 1830 mislukte de oogst en was de bevoorrading van de steden problematisch. Het brood was duur en de industrie had het moeilijk omdat er een overproductie was. Het volk vreesde voor honger en werkloosheid. In Frankrijk had de Julirevolutie, die op 27/07/1830 te Parijs uitbrak tegen koning Karel X, in amper 3 dagen de burgerkoning Lodewijk Filips aan de macht gebracht in een nieuw geconstrueerd grondwettelijk koninkrijk. Geïnspireerd door deze revolutie maakte een groep, ‘les amis du Peuple’, gebruik om overal actie te voeren tegen Willem I. Hun doel was de aansluiting van België bij Frankrijk.
'De Belgische Revolutie’ van Gustave Wappers
Op 25/08/1830 werd in de Muntschouwburg in Brussel de opera 'de stomme van Portici' opgevoerd. Dit was een Franse opera van Daniel Auber waarin de opstand wordt bezongen van de Napolitanen tegen de Spanjaarden. De aria ‘Amour sacrée de la patrie’ (de heilige vaderlandsliefde) zette de toeschouwers in vuur en vlam. Die nacht werden enkele huizen van koningsgezinden in brand gestoken. Deze incidenten volstonden voor de burgerij. De koning zou het signaal wel gesnapt hebben. Op muren werden 12 W’s gekalkt verwijzend naar het rijm ‘Wij willen Willem weg. Wilde Willem wijzer worden, wij wilden Willem weer.’ Als de koning bereid was tot een ‘wijzer’ bestuur mocht hij blijven.
De opstand liep echter uit de hand. Opstandige arbeiders gingen over tot plunderingen, het in brand steken van fabrieken en het leegroven van wapenwinkels en bakkerijen. De opstand sloeg over op andere steden.
De burgerij schrok, en om zich te beschermen tegen plunderingen en om de orde te herstellen, richtte ze een burgerwacht op onder leiding van baron van der Linden d'Hoogvorst. Tot hun stomme verbazing merkten ze dat ze Brussel in handen hadden.
Willem I stuurde zijn zonen Willem en Frederik met 6.000 militairen naar Brussel om de orde te herstellen. De troepen stopten in Vilvoorde en prins Willem ging onder bescherming van de Brusselse burgerwacht Brussel binnen. De leiding van de burgerwacht vroeg begin september aan de troonopvolger om bij zijn vader te bemiddelen over een administratieve scheiding van Noord en Zuid, met behoud van de dynastie van Oranje. De koning weigerde.
Ook in Luik brak er opstand uit waarbij de annexionisten (die een aansluiting bij Frankrijk wilden) de leiding hadden. Op 7 september trokken Luikse vrijwilligers Brussel binnen met als enig doel de aansluiting te verzekeren. Louis-Philippe van Frankrijk brak evenwel zijn belofte en stuurde geen militaire steun omdat hij een nieuwe oorlog in Europa vreesde. Vanuit gans België stroomden vrijwilligers toe om mee te helpen bij de opstand.
Willem's tweede zoon Frederik slaagde er op 23 september in om met Nederlandse troepen Brussel te bezetten. Het Hollands leger poogde zonder bloedvergieten de stad in te nemen. Het verzet organiseerde zich en kreeg van diverse kanten steun, zelfs vanuit het buitenland. Het regeringsleger werd in het Warandepark omsingeld. Toen het regeringsleger na 4 dagen strijd, met honderden doden en gewonden aan beide zijden, in de nacht van 26 op 27 september de strijd opgaf, begon de scheiding pas goed. Tijdens de gevechten in het park van Brussel kwam een revolutionaire regering tot stand, het Voorlopig Bewind. Op 4 oktober riep deze de onafhankelijkheid van België uit. Op het einde van oktober waren nagenoeg alle Hollanders uit het Zuiden verdwenen. Op 3 november van dat jaar kozen 30.000 kiezers, volgens het cijns- en bekwaamheidskiesrecht, het Nationaal Congres dat op 07/02/1831 een zeer liberale grondwet goedkeurde.
Op 04/11/1830 begon in Londen een diplomatieke conferentie die over de toekomst van België zou beslissen. De grote mogendheden erkenden de scheiding van België en Nederland. Leopold van Saksen-Coburg werd in 1831 de eerste Koning der Belgen. In afwachting werd baron Surlet de Chokier regent.
Oudenaarde als onderdeel van de Wellingtonbarrière
Een eerste versterkingsgolf
De Oudenaardse gemeenteraad duidde een deputatie aan, waar Jan Jozef Raepsaet deel van uitmaakte. Deze deputatie werd op 08/03/1814 naar Brussel gestuurd om bij de geallieerden een vermindering te krijgen van de gedwongen lening die aan de Zuidelijke Nederlanden werd opgelegd. De som van 30.000 frank die Oudenaarde oorspronkelijk moest betalen, werd teruggebracht naar 21.000 frank.
Op 31/03/1814 capituleerde Frankrijk en Napoleon werd naar het eiland Elba verbannen. De geallieerden herstelden het koningschap in Frankrijk met Lodewijk XVIII als koning. De eerste vrede van Parijs (mei 1814) was één van de eerste stappen in de herverdeling van Europa, waarbij onder meer beslist werd barrièresteden (waaronder Oudenaarde) op te richten tegen Frankrijk.
In februari 1815 werd de Ier Maxwell als gouverneur-commandant van Oudenaarde aangesteld. Er waren constant troepenbewegingen, vooral van Hannoveranen en Engelsen. Toen men in maart 1815 vernam dat Napoleon Elba was ontvlucht en in Parijs opnieuw een leger op de been bracht, ontstond er paniek. Men begon reeds op het einde van de maand, onder de leiding van Engelse ingenieurs, als gek aan de versterkingen van de stad te werken. De Vaubanvestingen van Oudenaarde waren in staat van verval. De grachten waren volgestort met vuilnis en de taluds van de vestingwerken deden dienst als groentetuin. Aan de versterking van de Beverepoort, de Einepoort en de Kezelberg werkten 1.500 mensen.
Alle gemeenten rond Oudenaarde lagen vol soldaten, vooral Engelsen.
In april kwam generaal Wellington de werken inspecteren. In dezelfde maand werden alle mannen, geboren in de periode 1780-1797, opgeroepen om zich naar het stadhuis te begeven teneinde aan de loting voor de landsmilitie deel te nemen. Oudenaarde moest 44 mannen leveren. Op het einde van de maand werden in de stad 2 schepen met kanonnen, buskruit en bollen gelost.
Begin mei begon men de stad te versterken langs de Meerspoort. Midden mei waren de versterkingen dermate opgeschoten, dat er reeds kanonnen op de Remparden en de Kezelberg konden geplaatst worden. Veel Franse officieren en soldaten verlieten het leger van Napoleon en passeerden in mei door de stad om rond Dendermonde een koninklijk Frans leger te vormen tegen de keizer.
Begin juni kregen de Engelse soldaten hun achterstallige soldij van verscheidene maanden. Ze hadden 3 dagen verlof gekregen om de verjaardag van de Engelse koning te vieren, dé uitgelezen gelegenheid om de drank bij beken te laten vloeien en baldadigheden te begaan. Zelden werd er in Oudenaarde op korte tijd zoveel verbruikt als toen.
Toen men hoorde dat Napoleon was opgerukt, werden alle meersen rond Oudenaarde, door gebruik van het inundatiesluis, onder water gezet. Napoleon werd uiteindelijk op 18 juni definitief verslagen bij Waterloo. Om dit te vieren werden in Oudenaarde onder meer 2.000 broden aan de armen uitgedeeld.
Op 24 juni werd het gerucht verspreid dat de Fransen in aantocht waren. De stad werd in staat van paraatheid gebracht. Achteraf bleek dat dit gerucht gelukkig vals was. De troepenbewegingen namen af. De bevolking bleef nog een tijdje het slachtoffer van de opeisingen van de legers.
Hierna vielen de werken aan de versterkingen een tijd stil.
In augustus 1815 werden de verkozen notabelen van het arrondissement Oudenaarde op het stadhuis bijeengeroepen om de goedkeuring voor de nieuwe grondwet te verlenen. De voorzitter van de vergadering was baron Baut de Wannegem. De constitutie werd met 50 stemmen tegen 15 verworpen. De vergadering koos ‘drij gedupeerde voor het proces verbal van de niet aenneming te gaen draegen naar Brussel’.
Baron Baut de Wannegem werd in september door koning Willem als kolonel van de burgerwacht benoemd. De burgerwacht bestond uit een permanente en een vrijwillige afdeling.
De uitbouw van de barrière onder leiding van Wellington en Kraeyenhoff
- 1815-1822
Op 20/11/1815 werd het tweede verdrag van Parijs ondertekend. De bondgenoten legden Frankrijk op hoe het bestuurd moest worden. Dit verdrag was een aanvulling op de slotakte van he Congres van Wenen en werd ondertekend door Oostenrijk, Rusland, het Verenigd Koninkrijk en Pruisen. Frankrijk werd teruggebracht tot zijn grenzen van 1790. De vestingsteden Philippeville, Mariembourg en Bouillon werden aan de Nederlanden teruggegeven. Frankrijk moest 700 miljoen FF oorlogskosten betalen en een bezettingsleger van 150.000 soldaten van de verbondenen op zijn grondgebied toelaten en bovendien betalen. Men wilde de toestand van vóór de Franse Revolutie herstellen (de Restauratie). Hiervoor werden bufferstaten opgericht. Het congres van Wenen wilde verhinderen dat Frankrijk nog eens een deel van Europa zou innemen en bevestigde wat een jaar eerder in Parijs werd afgesproken.
Generaal Wellington kreeg de algemene leiding over de uitbouw van de naar hem genoemde barrière. De Nederlander Krayenhoff (zie portret) was de vertegenwoordiger van koning Willem I. Hij was inspecteur-generaal van de werken en had de praktische leiding. Alle vestingwerken in België stonden onder leiding van Nederlandse ingenieurs. De Wellingtonbarrière was een viervoudige verdedigingslinie van vestingen die tussen 1815 en 1830 gebouwd werden: de Noordlinie (in het zuiden van het huidige Nederland), de Zuidlinie, Oostlinie (langs de Maas) en de Westlinie (Scheldelinie, dit zijn Oudenaarde samen met Doornik, Gent, Dendermonde, Antwerpen en Lillo-Liefkenshoek). In Oudenaarde stonden de werken onder leiding van majoor-ingenieur F. Brunsveld van Hulten.
De uitvoering en de financiële lasten van deze grensversterkingen lagen bij de Nederlanden. 137 miljoen van de 700 miljoen oorlogsschade, die aan Frankrijk opgelegd was, ging naar de bouw van de barrière. Er werd ook een fonds opgericht om het project te helpen financieren. Het fonds bleef bestaan tot 1854. Tot in 1853 werd in Oudenaarde nog aan de vestingen gewerkt. Aangezien deze toen geen nut meer hadden, werden de vestingen één voor één geslecht.
In 1816 werd een Koninklijk Besluit gestemd dat onteigeningen mogelijk maakte. Dit leidde tot diverse processen die de werken vertraagden. In Oudenaarde had Guillaume Liedts onder Jozef II een groot deel van de vestingen opgekocht. Jozef II had immers in 1782 opdracht gegeven alle barrièrevestingen (het gevolg van de vrede van Utrecht) te slechten of te verkopen. In 1823 werden grote delen van de eerder door Guillaume Liedts opgekochte vestingen onteigend, teneinde de versterkingen te kunnen uitbreiden. De erfgenamen van G. Liedts vonden de vergoeding ontoereikend. Zij vroegen 300.500 gulden. De rechtbank besliste dat 89.000 gulden een faire prijs was. De erfgenamen gingen in Brussel in beroep tegen de gouverneur van Oost-Vlaanderen. Zij kregen tenslotte 100.225 gulden. Vaak werden bij latere onteigeningen door opkopers van delen van de vestingen onder Jozef II woekerwinsten gemaakt.
Er werd besloten het ‘generaal plan van de geprojecteerde werken ter bevestiging van de stad Oudenaarde en het fort op de Kezelberg’ uit te voeren. Er werden 5 ravelijnen gepland en 2 forten. Een plan van 1829 toont de geprojecteerde werken met omwalling met 9 saillanten. Er waren 4 poorten met in de gracht ervoor telkens een ravelijn die de poort aan de veldzijde moest dekken. In augustus 1819 begon men met de voorbereidingswerken.
De geschiedenis had geleerd dat bij een belegering de vijand bij voorkeur vanop de Molenkouter (de hoogvlakte naast Bevere) en de Kezelberg beschoot. Men wilde beletten dat de vijand deze hoogtes kon innemen om vanaf daar de stad onder vuur te nemen. Er werd gepland om op beide plaatsen een nagenoeg identiek fort te bouwen. Op de Kezelberg werd een fort met tegenmijnenstelsel gebouwd. In Bevere werd uiteindelijk geen fort gebouwd, ondanks het feit dat de plannen volledig uitgewerkt waren. Er werd wel een groot ravelijn gebouwd om de Beverepoort te beschermen.
De werken aan de vestingen in Oudenaarde werden toegewezen aan zowel Vlaamse als Hollandse werkgevers.
Op 07/08/1821 bezocht generaal Wellington de stad en inspecteerde de versterkingswerken.
Op 2 november werd het volgende gepubliceerd: ‘Den burgemeester en schepenen der stad Audenaerde brengen ter kennis van d’eijgenaers en hueraerts van huijsen en gronden binnen de stad, en desselfs rechtsbaen, dat den heer gouverneur hun komt te onderrichten dat het grondbewerp, voor de werkingen tot het oprechten van eene vesting en sterkten in deze stad zullen omringen, door zijne majesteijt den koning is goedgekeurt, dat agtervolgen, door zijne majesteijt den koning is goedgekeurt, dat achtervolgens de metijngen der gronden en erven die tot deeze werken geschikt zijn dagelijks zullen plaets hebben. Zij aanzoeken ingevolge de inwoonders dezer stad en alle de gone die het aengaet, van aen d’officieren van de genie, experten of andere persoonen die tot dies van hunnen ’t wege zouden besteed worden, geene beletselen te veroorzaeken, maer ter contrarien hun daer toe den vrijen toegang en gemak te bezorgen. De eijgenaers mogen hun vermoeden geruststellen, onze landswetten hebben voorzien in de betaemelijke vergeldingen hunner eijgendommen ter versterking bestemd.’
In december besliste Brunsveld van Hulten om de huizen en percelen, waarop het Kezelfort zou komen, te laten onteigenen (30 hectaren).
In juni 1822 werd een overeenkomst bereikt voor wat betreft de te betalen vergoedingen van de eigendommen die binnen de versterking kwamen te liggen. In dezelfde maand werden de ‘limieten der fortificatiën’ met staken afgebakend.
In de periode 1815-1822 werd niet enkel aan de versterkingen gewerkt maar viel ook nog ander nieuws te rapen:
In mei 1816 vestigden de ‘Dames van de christelijke onderwijsinge’ zich in Oudenaarde, namelijk in het voormalig klooster van de zwarte zusters in de Einestraat. Ze begonnen een kostschool voor jonge juffrouwen maar gaven onderwijs aan arme kinderen. Dit onderricht gebeurde in een huis naast het klooster.
Stilaan begon men het militair materieel in de stad op te ruimen
In juni werd Bruijnfaut de nieuwe commandant van Oudenaarde.
De zomer van 1816 was kletsnat. De meersen rond Oudenaarde en de Eindries stonden onder water. Het koren stond rot op de velden. De oogst mislukte met graantekort tot gevolg. Door de duurte van het graan ontstond er armoede. Om de soepbedeling met brood aan de armen en behoeftigen van de stad te kunnen financieren, werden er vrijwillige giften aan de burgers gevraagd.
In het begin van 1817 swingden de prijzen voor levensmiddelen de pan uit. In mei was er een schip met graan aangekomen. Het graan was echter zodanig bedorven dat zelfs de dieren het niet meer aten. In juni werd de burgerwacht in dienst gesteld. Er werd constant gepatrouilleerd omdat men vreesde voor plunderingen. Het was zo erg gesteld dat sommigen soep kookten van onkruid om hun honger te stillen. Gelukkig vernam men dat er Russische rogge op komst was, waar een vaste prijs werd opgeplakt door de provinciale staten om woekerprijzen te vermijden.
Op 07/07/1817 bracht koning Willem I een bezoek aan onze stad. De notabelen werden in snelheid genomen. De koning bevond zich reeds midden de Markt vooraleer ze doorhadden dat hij effectief al aangekomen was. Na de nodige plichtplegingen vertrok hij ’s middags richting Kortrijk. 3 dagen later was er op de wekelijkse markt nagenoeg geen koren te koop. 300 mensen verlieten teleurgesteld de stad. Diverse burgers trokken naar Gent om Russische rogge te kopen.
In september 1817 werd een nieuw stadsbestuur aangesteld en in oktober bracht de nieuwe gouverneur van Oost-Vlaanderen, baron de Keverberg, een bezoek aan Oudenaarde. De notabelen wezen hem op de slechte staat van de katoenspinnerij en vroegen aan hem de nodige middelen om de spinnerij in zijn oude staat te herstellen.
In juni 1819 ontving de stad een nieuwe gouverneur, namelijk de heer Luns. Op 24 juni deed prins Frederik Willem met zijn gezellin Anne Paulowna, grootvorstin van Rusland, zijn intrede in Oudenaarde.
In 1820 werd de oude Steenbrugge afgebroken en vervangen door een nieuwe draaibrug. De Hoogstraat werd gekasseid.
In juli 1821 bracht de broer van de Engelse koning, de hertog van Glocester, een bezoek aan de Oudenaarde en bezichtigde de ‘voornaemste oudheden der stad’.
In dezelfde maand werd op koninklijk bevel het religieuze genootschap ‘Dames der Christene onderwijzinge’ afgeschaft. De 2 kapellen die de zusters hadden ‘gestigt zonder verlof’ werden gesloten. De reden hiervoor was dat de dames standvastig hadden geweigerd om hun statuten aan de goedkeuring van het gouvernement te onderwerpen, ondanks de uitdrukkelijke bevelen van de bestuurlijke macht en de herhaaldelijke oproepen van hun geestelijke overste. De zusters waren heel geliefd bij de bevolking. Deze plotse tijding schokte de bevolking. De kapellen werden onmiddellijk gesloten en het klooster moest binnen de 14 dagen ontruimd worden. De kostschool werd gesloten en het onderwijs aan een 40-tal arme kinderen (die ook gekleed werden door de zusters) werd stopgezet.
- Bouw van het Kezelfort (1822-1824)
Er werd een openbare aanbesteding uitgeschreven, om 2 miljoen kareelstenen tot boven op de Kezelberg te brengen. Op 19/09/1822 kreeg een groep Hollandse aannemers de werken toegewezen. De stenen werden in steenbakkerijen in de omgeving uit Scheldeklei gebakken en per schip naar Leupegem gevaren, waarna de lading naar boven werd gebracht.
Op 25 september begon men de kazematten (bomvrij verblijf van de soldaten in het fort) te metsen. In november werkte men met ongeveer 800 man aan het fort.
Kezelfort - Muur met schietgaten
De winter van 1823 was streng. Toch bleven er 500 man aan het werk op de Kezelberg. De metsers hadden voortdurend water te kort om te kunnen metsen. Met paard en kar werden tonnen met water uit de vesten naar boven gebracht. Er werd een aanbesteding gedaan om 3 steenputten te bouwen. In maart 1823 werkte men met 1.100 man. In mei liep dit op tot 1.400-1.500 man.
Op 27 juni bezocht koning Willem I de stad. Reeds dagen op voorhand werden de straten, waar hij zou doorrijden, versierd met triomfbogen, sparren, bloemkransen en vlaggen. Hij ging een kijkje nemen naar de werken op de Kezelberg. De koning ontsnapte op het nippertje aan een aardverschuiving.
Het verslag: ‘… ging hij bezigtigen de gemaekte versterkingswerken gaende in eene casematte en aldaer in blijvende meer als drij minuten, en na alles noukeuriglijk beschouwd te hebben, keerde hij weder onder de tente beziende de plans die hem aengeboden wierden door den heer major, redenkaevelende daerover met den colonol Hennekin die ten dien eijnde van Gend alhier gekomen was. Alsdan wierd hem den steen aengeboeden zeer konstig gehouwen waer in zijnen naem stond met den daete van 27 junij 1823 voor te metsen in den toren, maer die hij geweijgerd heeft te leggen; eenige minuten naer dat den Koning uijt de casematte gekomen was, kwam een menigte aerde plotselijnge in te storten ontrent de voute van de voorzeijde casematte waer in den koning geweest hadde, tot groote verwondering van een menigte aenschouwers.’ De koning stapte naar zijn rijtuig dat aan de voet van de Kezelberg stond (ter hoogte van de herberg Egypten). Hij vervolgde zijn weg richting Brussel. De vorst bedankte de schiptrekkers met een gift van 150 gulden en de werklieden met 12 tonnen bier en boterhammen met kaas (typisch een Hollander).
Op 23 augustus kwam Wellington op inspectie. Op 10 november stopte men met metsen. De winter stond voor de deur. Alle werklieden werden eind 1823 afgedankt. Op 24/02/1824 startte men opnieuw de werken.
Eind september 1824 was de toren van het fort afgewerkt. Hiermee waren de grote werken aan het fort beëindigd. Vanaf dan ging alle aandacht uit naar de verdere versterking van de stad zelf.
Het Kezelfort in detail
Bewerkte tekening uit ‘Het Kezelfort van de vesting Oudenaarde’ van Pol Borremans.
Al het gearceerde bestaat niet meer.

Het Kezelfort is een unicum in Vlaanderen. Het betreft een fort met een volledig tegen-mijnsysteem. In de voorgaande eeuwen poogden de belegeraars via gangen springstof onder de vestingen aan te brengen. Op die manier kon men een bres slaan en de stad binnendringen. Bij het Kezelfort zijn er afluistergangen gebouwd zodat men kon afluisteren waar de vijand aan het graven was. Via de korte zijgangen kon men vlug naar hen toe graven en hun stellingen ondermijnen en opblazen.
Het fort is vijfhoekig met een keelmuur, met in het midden een centrale toren van twee verdiepingen. Binnenin ligt het terreplein met toegangen tot een kazerne en een voorraadmagazijn. Tussen de escarpe en de contra-escarpe ligt een droge gracht van 26 meter breed. In elke hoek van de escarpes zijn batterijen opgesteld. De centrale poterne is in de hoeken voorzien van koffers als verdediging van de droge gracht. Een gangenstelsel verbindt ondergronds alle onderdelen van het fort met elkaar.
De linker- en de rechterflank hebben een lengte van 90 meter. De beide faces meten 155 meter. De keelmuur met ingewerkte toren is 180 meter lang.
- Herstellen en versterken van de Vaubanbastions
In september 1823 begon men aan de werken buiten de Beverepoort waarbij de constructie van Vauban grondig gewijzigd werd. Dit ravelijn werd volgens de toenmalige inzichten veel groter gebouwd dan ten tijde van Vauban. Zo had het ook onbeklede wallen. In april 1824 werd het zwartzusterhuis afgebroken. In mei werden 18 woningen buiten de Beverepoort afgebroken. Een maand later werkten 300 mannen buiten de Beverepoort. In oktober begon men te werken achter het klooster van de kapucijnen en op het einde van de Kattestraat. Een deel van de Wijngaardstraat werd afgebroken omdat deze in de versterkingswerken viel. Op 21 november werd het werk buiten de Beverepoort gestopt omdat door de overvloedige regen de meersen waren ondergelopen.
In 2002 werd een ander Hollands ravelijn ontdekt tijdens een verkenning door het Vlaams Vestingbouwkundig Centrum Simon Stevin (met Oudenaardist en kenner Pol Borremans) naar de overblijfselen van de vesting Oudenaarde. Voor de bouw van het ravelijn werd Liedts reeds in 1823 onteigend. Het ravelijn was in het huidige park Liedts bijna niet meer te herkennen. De wallen waren geërodeerd en overgroeid door bomen en struiken. De grachten waren in erbarmelijke staat of dichtgemaakt. Pol Borremans en de werkgroep ‘militaire geschiedenis van de archeologische kring’ motiveerden het Oudenaards stadsbestuur om het ravelijn te herstellen. Er werden in het kader van het Europese project Manoeuvres subsidies toegewezen. De restauratie maakt dat het ravelijn beter te zien is in het landschap. De grachten werden opengemaakt waardoor het werk nu opnieuw met water is omringd. Het talud van de wallen werd hersteld maar niet op volledige hoogte. Een betonnen profielmuur in de keel toont het aanvankelijke profiel. De beplanting is herzien en er werden wandel- en fietspaden aangelegd.
In april 1824 werden eigendommen onteigend en afgekocht zoals bijvoorbeeld het oud zwartzusterhuis, enkele huizen in de Wijngaardstraat, enkele hoven op de Eindries, een herberg op de Meinaert en een molen aan de Beverepoort.
In mei werden de versterkingswerken buiten de Beverepoort aangenomen, gaande ‘van aen de veste leijdende naer den Eijndries tot aen het tweede schof achter de Casselrije.’ Men begon direct 18 woningen af te breken.
In juni begon men te metsen buiten de Beverepoort en achter het gewezen kasselrijhuis.
In juli werden buiten de Beverepoot de pijlers ingeslagen om daar op te metsen.
In augustus legde men de eerste steen van de binnenste muur van het ravelijn aan de Beverepoort en in augustus de eerste steen van de buitenste muur. De molen die aan de Beverepoort stond, genaamd de Katte, werd aangekocht en afgebroken.
In oktober werden de werken opgestart achter het gewezen klooster van de kapucijnen en op het einde van de Kattestraat. Een deel van de Wijngaardstraat werd afgebroken.
Eind 1824 waren op de meeste plaatsen van de Wellingtonbarrière de grootste werken beëindigd.
In januari 1825 werden de werken voor een 2de deel van de vestingwerken tussen het kasteel van Bourgondië en de Baarpoort aangenomen.
In februari werden de versterkingswerken vanaf de Wijngaardstraat tot aan het kasteel van Bourgondië aangenomen.
In maart begon men een poermagazijn te metsen buiten de Beverepoort. Dit magazijn was een onderdeel van het ravelijn. In dezelfde maand werden grondwerken achter het gewezen klooster van Sion aangevat.
In april werden een aantal huizen en een hof in de Bergstraat alsook gronden in de omgeving onteigend, met het oog op een uitbreiding van de versterkingen aldaar. Ook het kasteel van Bourgondië zou moeten wijken voor de versterkingswerken. Op een latere topografische kaart uit 1851 zien we dat er uitgebreide versterkingswerken en een ravelijn waarneembaar zijn langs de rechterkant van de Schelde buiten de muren van de versterkingen van Vauban. Aan de kant van het Jezuïetenplein werden de versterkingswerken in april aangevat.
In mei 1825 begon men herstellingswerken uit te voeren aan de Perretoren. De onteigende huizen in de Bergstraat werden afgebroken en er werd begonnen met het metsen van de bedekte weg buiten de Beverepoort. In juli waren de muren van het ravelijn van de Beverepoort voltooid.
In april 1826 deed Krayenhoff een laatste inspectieronde.
Tussen 1825 en 1830 werd nog permanent aan de versterkingswerken in Oudenaarde gewerkt. Enkele plantekeningen uit 1829 getuigen dat men nog steeds projecten op stapel had staan zoals de bouw van een fort in Bevere en een lunet in de rug van het Kezelfort.
In 1828 vroeg de burgemeester aan de koning om het kasteel van Bourgondië te sparen en niet af te breken. Zijn motivatie was dat de stad al genoeg waardevolle gebouwen had zien verdwijnen door de werken. Het kasteel werd uiteindelijk gedeeltelijk gespaard. Op het moment van de omwenteling in 1830 waren de versterkingswerken nog niet voltooid.
Was er in de periode 1822-1830 ook nog ander nieuws dan over de versterkingen van de stad?
Op 27/09/1822 werd vernomen dat Charles Liedts de eerste prijs had behaald in het jaarlijks concours ingericht door de hogeschool van Gent, met zijn ‘gedenkschrift in antwoorde op de vraege van de rechtsgeleerdheijd.’ In oktober werd hij als een koning in Oudenaarde ontvangen.
Een blikseminslag van 1804 had 2 torentjes op de toren van de Walburgakerk vernield. De 2 resterende torentjes werden in oktober 1822 afgebroken.
In november 1822 werd de wet inzake de belasting op het slachten van dieren en het malen van graan gepubliceerd. Deze maatregel trof de gewone man.
In maart 1823 werden de ‘briefkens van de nieuwe belastingen’ rondgedragen. Iedere burger moest opgeven welk beroep hij uitoefende, hoeveel huizen hij in gebruik had, in welke straat of wijk hij woonde, hoeveel hij de huurwaarde van zijn huis(huizen) schatte, hoeveel deuren, vensters en luchtgaten hij had, van hoeveel vuursteden of schouwen hij gebruik maakte, hoeveel dienstboden hij had (mannen of vrouwen?), hoeveel paarden ‘van gemak of weelde’ hij hield (werden deze paarden verhuurd?), hoeveel personen bij hem woonden … Op al deze vragen moest men duidelijk antwoorden op boete van 10 guldens.
Eveneens in 1823 werd onder impuls van de pastoor en onderpastoor van Pamele, en enkele notabelen, een school gesticht waar meisjes gratis konden leren lezen, schrijven, naaien, kantklossen en spinnen. Deze school deed de deuren open op 10 december onder het bestuur van de juffrouwen C. Malfait en M. Toussaint.
In 1824 werd bij koninklijk besluit het Nederlands garnizoen in de kerk van het voormalige Sionklooster gekazerneerd. Na een jaar verhuisde het garnizoen en werd de kerk een gevangenis. Het gewezen minderbroederklooster werd in oktober 1824 tot een wapenarsenaal omgebouwd. Op het eind van de maand losten twee schepen 4.000 bomben, 1.200 obitsen, 18.000 handgranaten en 16.000 kanonballen, bestemd voor het kersverse arsenaal.
Op 04/06/1829 bracht koning Willem I voor de derde keer een bezoek aan Oudenaarde. Na een obligate korte toespraak van de burgemeester werd de koning naar het stadhuis geleid waar een grootse ontvangst plaatshad.
De vorst nam nadien het garnizoen in ogenschouw en bracht een bezoek aan de pas gebouwde gevangenis, het nieuwe gerechtsgebouw (uit 1824) en de in opbouw zijnde protestantse tempel. Deze gebouwen stonden op de gronden van het na de Franse Revolutie afgeschafte klooster van Sion.
De protestantse tempel stond rechts naast het vorige gerechtsgebouw
Na een geschil tussen het gerecht en de rijkswacht werd een nieuwe kazerne voor de gendarmen voorzien.
Aangezien Oudenaarde vanaf 1816 een Hollands garnizoen had, eerst infanteristen en later geniesoldaten en fortenbouwers, ontstond de behoefte van een eigen gebedshuis voor de protestantse Nederlanders. De verzoeken om de Lakenhal of de oude leegstaande kapel van het klooster van Sion te mogen gebruiken voor de protestantse eredienst, werden door de stad afgewimpeld. Uiteindelijk deed in 1827 de plaatscommandant aan het Commissariaat van Oorlog een aanvraag om op grond van het rijk een eigen garnizoenskerk te mogen bouwen. Dit werd toegestaan. August Van der Meersch, aannemer-architect, kreeg de opdracht voor een som van 18.400 gulden. Hij kreeg uit heel wat hoeken tegenwind. Men vond dat een katholiek geen protestants gebedshuis mocht bouwen. De kerk werd uiteindelijk ingehuldigd op 24/08/1830.
Onder Belgisch bewind werd de protestantse tempel bij een cholera-epidemie in 1832 gebruikt als hospitaal. In 1849 gebeurde dit opnieuw. In 1895 werd het gebouw bewoond door een mandenmaker-herbergier. Het café noemde De Wachtzaal, in de volksmond Den Tempel. Het bleef een herberg tot de afbraak in 1912 toen de tempel plaats moest ruimen voor de ingang van de nieuwe gevangenis.
Na de Belgische revolutie werd Charles Liedts op 03/11/1830 door het kiesdistrict afgevaardigd als lid van het Nationaal Congres. |