De ‘groote’ oorlog (1914-18)

De Eerste ‘Wereld’oorlog

Door de groeiende nationalistische gevoelens en belangentegenstellingen, alsook door de voortdurende strijd om de hegemonie, hadden zich begin 20ste eeuw in Europa twee politieke machtsblokken gevormd. Zo waren er de ‘centralen’ (Duitsland en Oostenrijk-Hongarije) en de ‘geallieerden’ (de ‘Entente’: Frankrijk, Groot-Brittannië en Rusland). De kans was groot dat de oplopende spanningen en bewapeningswedloop zou resulteren in een oorlog.

Toen de Oostenrijkse troonopvolger aartshertog Frans Ferdinand en zijn echtgenote op 28/06/1914 te Sarajevo door de Servische nationalist Gavrilo Princip (zie afbeelding) werden vermoord, bleek dat de vonk te zijn die het kruitvat tot ontploffing zou brengen. Oostenrijk -Hongarije zag Servië als verantwoordelijke en verklaarde enkele weken later de oorlog aan de Balkanstaat. Rusland mengde zich en kondigde een algemene mobilisatie af. Daarop mobiliseerde Duitsland zijn strijdkrachten. Nederland volgde, maar verklaarde neutraal te blijven in de oorlogsdreiging. Door onderlinge, al dan niet geheime afspraken tussen landen, regende het oorlogsverklaringen. Binnen enkele weken kon men spreken van een ‘Grote Oorlog’.

Tegen het einde van 1914 waren er reeds 10 Europese landen met elkaar in oorlog. De oorlog bleef echter niet beperkt tot Europa. Japan had eind augustus de oorlog verklaard aan de ‘centralen’, terwijl het Ottomaanse Rijk (Turkije), met zijn vele nationaliteiten, in november oorlogsverklaringen kreeg van Rusland, Servië, Engeland en Frankrijk.

Ondanks het feit dat Italië een bondgenoot was van Duitsland en Oostenrijk-Hongarije, hield het zich afzijdig, om uiteindelijk zijn kar te keren en in mei 1915 de oorlog aan de Donaumonarchie te verklaren.

Op het einde van de oorlog waren 33 landen (samen 1,5 miljard mensen) met elkaar in oorlog. Dit was meer dan 80% van de wereldbevolking. Slechts 12 landen in de wereld bleven neutraal.

Naast het West-Europees front waren er nog fronten in Karinthië, de oostelijke Alpen, Rusland, de Balkan, Turkije en het Midden-Oosten. In totaal vielen er ten gevolge van de oorlog bijna 10 miljoen doden en waren er 20 miljoen mensen lichamelijk en geestelijk gewond.

Niet enkel te land werd er gevochten, ook op zee woedde de oorlog. Op 31/05 en 01/06/1916 werd voor de kust van Jutland een grote zeeslag geleverd tussen de Britse en de Duitse vloot. De strijd bleef onbeslist en er vielen veel slachtoffers.

Het waren niet alleen oorlogsbodems die het slachtoffer werden van Duitse duikboten, ook koopvaardij- en passagiersschepen werden regelmatig tot zinken gebracht. Ongeveer 1,5 miljoen bruto registerton van de geallieerde koopvaardij werd tot zinken gebracht.

Een bekend voorbeeld hiervan was het kelderen van het Britse passagiersschip de Lusitania in 1915, waarbij 1.200 mensen om het leven kwamen. Zelfs schepen uit neutrale landen (zoals Nederland) bleven niet altijd gespaard.

Ook in de lucht werd er oorlog gevoerd. De geschiedenis van de luchtvaart was amper 10 jaar oud toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak. De eerste oorlogsvliegtuigen leverden geen strijd en waren verkenningsvliegtuigen die de vijandelijke linies en artilleriebeschietingen vanuit de lucht bekeken. Al snel maakten beide kampen gespecialiseerde gevechtsvliegtuigen.

Manfred von Richthofen, alias de Rode Baron, was zonder twijfel de beruchtste piloot tijdens WO1

Tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog was de rol van de militaire vliegtuigen veranderd, van die van hulp voor de grondstrijdkrachten in die van een belangrijke zelfstandige strijdmacht.

Hoe beleefde België en meer in het bijzonder Oudenaarde de oorlog?

1914

In een ontmoeting met koning Albert in 1913 had keizer Willem duidelijk laten blijken dat een oorlog met Frankrijk onvermijdelijk was. De koning merkte op dat België zijn neutraliteit zou verdedigen zoals het verdrag van 1839 voorschreef.

Toen op 28/07/1914 de Dubbelmonarchie de oorlog verklaarde aan Servië, trok het Belgisch leger onmiddellijk alle verloven in. ’s Anderendaags kondigde België de staat van versterkte vredesvoet af en bevestigde zijn neutraliteit in een eventueel conflict.

Duitsland wilde volgens het Von Schlieffenplan, in een omtrekkende beweging door België, Frankrijk aanvallen. Op 02/08 overhandigde Duitsland België een ultimatum (zie foto brief - legermuseum) met de eis tot vrije doortocht. België weigerde de Duitse troepen de doortocht, waarop Duitsland het neutrale België de oorlog verklaarde. Op 03/08 verklaarde Duitsland Frankrijk de oorlog en de dag nadien trok Duitsland België binnen. Dit was voor de Britten reden om Duitsland nog dezelfde dag de oorlog te verklaren, aangezien Groot-Brittannië de neutraliteit van België had gegarandeerd. België, dat het zwakste leger van Europa had, riep ook de hulp in van de andere leden van de Triple Entente, namelijk van Frankrijk en Rusland.

Tijdens de eerste maanden van de oorlog lag het college in Oudenaarde vol met vluchtelingen uit het oosten van het land. Deze mensen waren gevlucht voor de gruweldaden die de Duitsers uitvoerden op de burgerbevolking. Mensen werden in koelen bloede vermoord omdat België het aangedurfd had zich te verzetten. In totaal werden tijdens de inval van België rond de 500 gemeenten het slachtoffer van wreedheden, en werden meer dan 5.000 burgers vermoord (waaronder vrouwen en kinderen). 25.000 anderen werden naar Duitsland gedeporteerd. Ook het in brand steken van de beroemde bibliotheek van Leuven werd wereldwijd scherp veroordeeld.

Op 15/08 vielen de Luikse forten. Het Belgische leger trok zich terug op Antwerpen waar met 90.000 manschappen de verdediging werd opgebouwd. Op 20/08 werd Brussel ingenomen en de volgende dag viel Namen in Duitse handen.

Op ‘vliegende maandag’ (24/08) ontstond in het Oudenaardse een paniekstemming. Er waren immers Duitse ulanen opgemerkt. Deze Duitse soldaten te paard voerden verkenningstaken uit en werden daarnaast ook ingezet voor allerlei sabotagedaden. Heel wat valide mannen namen de vlucht en verschuilden zich in de Scheldebeemden of trokken naar Frankrijk, Nederland of Engeland, waarna ze het Belgische leger vervoegden. Om de aanzwellende roddels te stoppen, verbood het stadsbestuur van Oudenaarde op 25/08 het fietsgebruik. De fiets was toen het snelste vervoermiddel om nieuws te verspreiden. Ook samenscholingen werden verboden en alle herbergen moesten om 22 uur sluiten.

Ook elders brachten geruchten over de Ulanen een ware volksverhuizing op gang. Duizenden waren op de vlucht voor een onzichtbare vijand.
Enkele Ulanen die beschoten waren, werden verzorgd in de kliniek van Dr. Demeulemeester aan de Schelde.

Op 27/08 zette het Duitse leger de aanval in op de Antwerpse forten. Snel werd duidelijk dat de Duitsers een maatje te sterk waren. Op 09/10 werd Antwerpen ingenomen. Koning Albert had eerder het gros van zijn troepen teruggetrokken richting het Vlaamse kustland en de regering had een onderkomen gevonden in Oostende om vervolgens 4 jaar asiel te vinden in Sainte Adresse (Le Havre).

Reeds in september begon het voedseltekort de gezondheid van de mensen te beïnvloeden. Op 30/09 nam de gemeenteraad financiële maatregelen om de bevolking te helpen.

In de eerste maanden van de oorlog werd Nederland overspoeld door vluchtelingen (volgens schattingen meer dan 1.000.000) die vanuit België de grens overtrokken om op Nederlandse bodem bescherming te zoeken tegen het Duitse oorlogsgeweld. Onder deze vluchtelingen bevonden zich ook veel militairen. Dit waren voor het overgrote deel Belgen maar hieronder waren ook Engelsen en Duitsers. Deze militaire vluchtelingen werden ondergebracht in interneringskampen. Dit geschiedde in overeenstemming met de internationale afspraken, zoals die waren vastgelegd in 1907.

Het grootste deel van de burgervluchtelingen keerde voor het einde van het jaar weer terug naar België. Ongeveer 100.000 Belgen bleven in Nederland achter. Van deze groep werden degenen die niet zelf in hun levensonderhoud konden voorzien (ongeveer 20.000) ondergebracht in vluchtelingenkampen. De Nederlandse gastvrijheid was niet gemeend. Zo verdiende het land fortuinen door de handel met Duitsland en hield het tonnen graan achter voor het bezette België! De Belgische geïnterneerde vluchtelingen en militairen kenden honger en ontbering in Nederland. Schone buren!

Op 09/10 deed burgemeester Raepsaet een laatste oproep aan de weerbare mannen om zich voor legerdienst te melden.

Op 11/10 deed de Belgische genie de brug aan de Meerspoort springen met veel schade aan de gebouwen in de omgeving tot gevolg. De volgende dag verlieten de laatste vrijwilligers het hospitaal.

Op 13/10 was het zover, het Duitse leger bezette de stad.

Oudenaarde werd door de Duitse bevelhebbers ingericht als opleidingscentrum. Dagelijks verbleven in de stad 2.000 tot 3.000 Duitse soldaten. Naast de bestaande kazerne in Maagdendale werden andere grote gebouwen ingericht als kazerne. Elke kazerne kreeg de naam van een vorst. Zo werd de nieuwe gevangenis de König Friedrich August Kaserne genoemd naar de Saksische koning en kreeg het minderbroederklooster de Herzog Albrecht Kaserne als naam.

Het hospitaal werd een oorlogslazaret en op 18/10/1914 kwamen de eerste Duitse gewonde militairen aan. Het aantal gekwetsten groeide gestaag aan. Het Duitse leger zorgde zelf voor het medisch personeel. Enkel Duitse dokters en verplegers mochten de soldaten behandelen en verzorgen. De Duitse troepen kwamen in Oudenaarde regelmatig op rust of genoten een opleiding om daarna terug naar het front te trekken. De troepen werden dan eerst gezegend en trokken onder de begeleiding van een muziekkapel door de stad.

Kaart met aanduiding van de door de Duitse bezetter opgeëiste gebouwen (tentoonstelling ‘Stad onder vuur’)


Ondertussen had het Belgische leger zich achter de Ijzer teruggetrokken. Op 18/10 ontketenden de Duitsers een offensief tegen de Ijzerlinie. Dit offensief zou 8 dagen duren waarna een pauze werd ingelast. Dit gaf de Belgen de tijd om een lumineus idee van kapitein-commandant Prudent Nuyten uit te voeren. Er werd besloten de polders in de IJzervlakte onder water te zetten teneinde de Duitsers te stoppen. Karel Cogge, die in Veurne woonde, was toezichter van de afwatering in Veurne-Ambacht. Hij kende dus alle waterlopen op zijn duim en bedacht een plan om dit te realiseren. Het was tenslotte ex-schipper Hendrik Geeraert uit Nieuwpoort die dat plan samen met enkele militairen uitvoerde.

Dankzij de overstroming bleef het laatste stukje van België uit de handen van de Duitsers en konden de bezetters ook de kusthavens van Frankrijk niet bereiken.

De aanvankelijk goed verlopende opmars van het Duitse leger werd in Frankrijk bij de Marne tot stilstand gebracht. Aan het einde van 1914 was vanaf het zuidwesten van België tot aan de Frans-Zwitserse grens het Westelijk Front ontstaan, waar de legers zich diep hadden ingegraven.

Het was het begin van een vreselijke loopgravenoorlog waarin men elkaar, achter prikkeldraadversperringen gelegen, met artillerie, mitrailleurs en gifgas bestookte en waarbij ook vliegtuigen en later eveneens vlammenwerpers en tanks werden ingezet.

Het gebruik van vliegtuigen beperkte zich niet alleen tot acties aan het front. Voor het eerst in de geschiedenis werd ook de burgerbevolking geconfronteerd met luchtaanvallen op steden en fabrieken, waaraan af en toe ook zeppelins deelnamen.

Voeding

België was een industrieland dat voor zijn voeding grotendeels aangewezen was op invoer. Deze invoer van voedsel werd vanaf het begin van de oorlog nagenoeg afgesneden door de Engelse handels-blokkade. Ook de Duitse opeisingen zorg-den voor een tekort aan levensmiddelen.

Het voedingscomiteit van Bevere (‘Stad onder vuur’)

Een hongersnood zou er vlug aankomen waardoor er snel moest ingegrepen worden. De aankoop en invoer van levensmiddelen werd in handen gegeven van de Amerikaanse Commission for Relief for Belgium en er werd een akkoord bereikt met de Duitse overheid om deze hulpgoederen niet aan te slaan. Tevens kwam een nationaal hulp- en voedingscomiteit tot stand, met vertakkingen tot op lokaal niveau. Deze zorgden voor de verdeling van de goederen aan de hongerige bevolking.

De Duitsers teerden op de lokale voedselvoorziening. Het beleid van de stad was om alle opeisingen van de Duitsers aan de mensen te vergoeden. Hierdoor ontstond een serieuze schuldenlast. In totaal zou de stad tijdens de oorlog voor 3.800.000 frank leningen aangaan.

De bezetter hield de productie van de gewassen in de gaten en wilde een beeld hebben van de totaalopbrengst. De Duitse overheid bepaalde waar het voedsel terechtkwam. Er kwam een beperking op het transport. Wat de veestapel betreft, was alle handel en vervoer verboden.

Naast een hulp- en voedingscomiteit bestonden er in Oudenaarde nog andere comiteiten zoals een werklozencomiteit, een bureau voor voedselbonnen, een naaiatelier, een kolencomiteit, een kledingcomiteit en een winkel van het comiteit (de ‘Amerikaanse winkel’ waar men weinig bekende Amerikaanse producten kon kopen zoals rijst en corned beef).

Dagelijks werd een voedselbedeling georganiseerd (de volkssoep en de schoolsoep). De noodlijdenden konden hierdoor één warme maaltijd per dag krijgen. In mei 1917 deed meer dan 30% van de inwoners van Oudenaarde beroep op de bedeling van de volkssoep.

Vlees werd tijdens de oorlog een kostbaar goed. De Duitsers legden vleesrantsoenen aan waardoor de gewone Oudenaardist vaak op zijn kin mocht kloppen.

Het stadsbestuur was snel na het begin van de oorlog genoodzaakt maatregelen te nemen om de woekerprijzen op de markt van Oudenaarde tegen te gaan. De gemeenteraad legde de prijs van bepaalde etenswaren vast. De prijzen van de basisproducten zoals meel, boter en brood werd door het stadsbestuur kunstmatig getemperd. Toch stegen tijdens de oorlog de prijzen van deze levensmiddelen gevoelig (respectievelijk met 36%, 40% en 70%).

Om de zwarte markt te stoppen, bepaalden de Duitsers een maximumprijs op vlees en aardappelen.

Het stadsbestuur van Oudenaarde besliste op 20/10/1914 om bonnen uit te geven. Cash geld was immers schaars geworden. De winkeliers zagen deze bonnen niet graag komen. Naast de bonnen moest ook de Duitse mark aanvaard worden als betaal-middel.

Bon van 5 Belgische frank (‘Stad onder vuur’)

Aan banden gelegd

De Duitsers wilden orde en discipline in de bezette gebieden. Tal van zaken werden verboden of gelimiteerd.

Zo werden vanaf de eerste dag van de bezetting de fietsen van de Oudenaardisten opgeëist. De Belgische troepen hadden bij hun aftocht juist hetzelfde gedaan. De Duitsers verzamelden alle fietsen in het stadhuis en namen van de fietsen die in goede staat waren alle bruikbare onderdelen in beslag.

Tevens werden vanaf augustus 1915 paspoorten met foto ingevoerd voor allen ouder dan 15 jaar. Wanneer de inwoners zich wilden verplaatsen buiten het gebied van de Kommandantur hadden ze een doorgangsbewijs nodig dat moest voorgelegd worden bij de controlepunten. Wanneer het beroep dit vereiste, werd gemakkelijker een doorgangsbewijs toegekend (procureur, advocaten, dokters en politieke mandatarissen). De mobiliteit van de gewone burger werd beperkt. Hierdoor kregen de landbouwers via de wekelijkse markt hun goederen niet meer tot bij de consumenten.

Spionnen maakten in de oorlog gebruik van duiven om te kunnen communiceren met hun contactpersonen over de grens. Om die communicatie te liquideren werd het verboden nog duiven te houden. Wie toch duiven hield, kon zelfs de doodstraf krijgen.

Een andere maatregel om de vrijheid van de inwoners aan banden te leggen was het instellen van een avondklok. Om 21 uur (Duitse tijd) moest iedereen binnen zijn. Deden er zich spanningen voor met de lokale bevolking, dan werd de stad gestraft door het vervroegen van de avondklok.

Toen er in oktober 1915 8.000 Duitse manschappen in de stad waren, werd voor hen ook een avondklok ingevoerd. De Duitsers zetten immers af en toe de bloemetjes stevig buiten. Bepaalde drankgelegenheden of herbergen werden uitsluitend toegewezen aan Duitse militairen. Het kasteel Liedts werd een casino.

Burgemeester Paul Raepsaet (°15/04/1843 - 19/10/1918)

Als zoon van advocaat Henri Raepsaet promoveerde hij in 1868 tot kandidaat-notaris aan de RUG Gent en werd 5 jaar later notaris in Oudenaarde.

Hij werd voor de Katholieke Partij gemeenteraadslid (1875), schepen (1879) en burgemeester (1890) van Oudenaarde.
In 1887 werd hij verkozen tot katholiek volksvertegen-woordiger voor het arrondissement Oudenaarde-Aalst en bleef dit tot in 1900. Hij werd toen senator voor hetzelfde arrondissement en hield dit mandaat tot aan zijn dood.

Paul Raepsaet (zie ingekleurde foto) was een man met een visie en had grote plannen voor Oudenaarde. Hij zorgde voor de nodige investeringen om de infrastructuur van de stad te moderniseren (o.m. aanleg van nieuwe straten, een openbaar waternetwerk, overschakeling stadsverlichting op elektriciteit, installatie van drankfonteinen). Onder zijn leiding werd het stadhuis gerenoveerd en werd de markt verfraaid met bomen. Raepsaet had veel aandacht voor het rijke Oudenaardse patrimonium.

Als katholiek kon hij het goed vinden met de textielfamilie Gevaert. Hij ondersteunde de textielindustrie die werkgelegenheid verschafte aan heel wat Oudenaardisten. In totaal vonden 1.450 mensen werk in de textielbedrijven van Oudenaarde.

Door de grote investeringen kreeg hij af te rekenen met zijn eigen partijgenoten uit de gemeenteraad (bestond enkel uit katholieken), die hem wilden afremmen. Toen de minister van oorlog in 1913 vroeg of Oudenaarde een groter garnizoen wilde huisvesten, was hij direct voorstander en zag hij enkel maar voordelen voor zijn stad. De gemeenteraad was tegen. Misnoegd stapte Raepsaet op en wilde zijn mandaat neerleggen. Men vroeg hem niet zo voortvarend te zijn en rustig de tijd te nemen en alles nog eens goed te overdenken. Hij nam opnieuw zijn taken op in tijden waar de oorlogsdreiging steeds maar groter werd. Er wordt beweerd dat hij zijn stadsgenoten niet in de steek kon laten.

We kunnen stellen dat Paul Raepsaet tijdens de oorlog een moedig man is geweest, die er alles aan gedaan heeft om voor de inwoners van Oudenaarde de lasten van de oorlog zo draaglijk mogelijk te maken. Zijn taak als burgemeester in oorlogstijd mag niet onderschat worden.

Toen de Duitse troepen Oudenaarde naderden, riep hij als burgervader de bevolking op om confrontaties met de Duitsers (met eventuele represailles tot gevolg) te vermijden.

Als hoofd van het stadsbestuur moest hij tijdens de bezetting van de stad instaan voor het logement van alle Duitse officieren en droeg hij de verantwoordelijkheid voor de verschillende opeisingen en het gebruik van private woningen. Regelmatig moest hij verantwoording afleggen aan de Duitse overheid, op gevaar van een gevangenisstraf voor zichzelf en/of zware boetes voor de stad.

Hij nam strenge maatregelen om de prijzen van voedingswaren, zoals voornamelijk eieren, boter en bloem, in de hand te houden.

Constant werd gezocht naar financiële mogelijkheden om zowel de bezettende macht te kunnen onderhouden als de noden van de bevolking te kunnen ledigen.

Waar hij het uitermate moeilijk mee had, waren vanaf december 1916 de opeisingen van mensen. Het uiteindelijk lot van deze sukkelaars was bijzonder onzeker.

Paul Raepsaet werd reeds eind 1914 door zijn eerste schepen, in naam van de gemeenteraad, geprezen voor zijn niet-aflatende toewijding voor de bevolking. Zijn jarenlange inzet op hogere leeftijd knaagde aan zijn gezondheid. Hij zou uiteindelijk het ultieme geluk van de bevrijding niet meer mogen meemaken. Nog geen maand vóór de wapenstilstand overleed de man die zijn stad zoveel had gegeven.

1915

Het jaar 1915 werd gekenmerkt door de talloze pogingen die de Britten en de Fransen deden om een doorbraak in de Duitse stellingen af te dwingen. Onder meer bij Ieper waren er zware gevechten. Hierbij stond altijd de aanval centraal. Deze aanvallen zorgden voor een ongekende massaslachting die bijna nooit terreinwinst opleverden.

Bij Ieper werd voor het eerst gifgas gebruikt, eerst door de Duitsers, later ook door de geallieerden. Het meest werden de verstikkende gassen gebruikt. Het waren deze gassen die op het einde van de oorlog in Oudenaarde slachtoffers zouden maken. Daarnaast waren er de blaartrekkende gassen, de niesgassen (die het dragen van het gasmasker onmogelijk maakten) en de toxische gassen.

Voor het eerst werden ook vlammenwerpers gebruikt.

De levensomstandigheden in de loopgraven waren mensonterend. Ziekten, ongedierte (luizen en ratten), zware beschietingen en gasaanvallen maakten het leven in de voorste linies tot een hel.

België was ingedeeld in 3 zones. Zo was er: het Operationsgebiet (de militaire of frontzone, d.i. Zuidwest-Vlaanderen en de kust) en het Etappengebiet waar Oudenaarde gedeeltelijk (op de linkeroever) toe behoorde (was achter de gevechtszone gelegen en strekte zich uit over de rest van West-Vlaanderen en delen van Oost-Vlaanderen, Henegouwen en Luxemburg). Het Etappengebiet stond onder streng militair toezicht en omvatte verschillende ondersteunende diensten zoals ziekenhuizen, lazaretten, administratie, wagenpark en logistieke diensten. De derde zone was het Besatzungsgebiet (de rest van het land waaronder Pamele).

De Duitsers legden in en rond Oudenaarde diverse oefenterreinen aan. Op de Eindries werd gebruik gemaakt van het bestaande oefenveld (zie foto). In het voorjaar van 1915 werd begonnen met de aanleg van een oefenterrein op de Koppenberg met een schietplein, loopgraven en zelfs bomkraters. Hiervoor werden talrijke akkers en bossen verwoest. Honderden bomen werden gekapt. De bezetter vergoedde de geleden schade met bonnen. Dit terrein bleef niet beperkt tot Melden en deinde uit richting Nukerke en Maarkedal. Deze bosrijke omgeving bootste realistisch de oorlogssituatie na van Noord-Frankrijk en de Ieperboog.

De Duitsers hadden besloten om stormbataljons in het leven te roepen. Deze kleine groepen soldaten zouden verrassingsaanvallen uitvoeren, gewapend met onder andere handgranaten, later met vlammenwerpers en onder dekking van machinegeweren.

Sturmbataillon 4 (zie foto) was voor het Duitse leger in Vlaanderen werkzaam. Het bataljon bestond uit atletische jongemannen die bij voorkeur vrijgezel waren. Zij kregen hun training op de Koppenberg en op het oefenveld op de Eindries. In de voormiddag deden ze aan sport. In de namiddag kregen ze specifieke aanvalstraining. Deze elite-soldaten genoten zekere privileges.

In de zomer van 1917 bracht een delegatie van de Rijksdag een bezoek aan het bataljon waarbij een demonstratie werd gegeven.

Wanneer bedrijven niet wilden meewerken met de bezetter, werden ze gesloten met werkloosheid tot gevolg. De werklozen waren dan een doelpubliek dat kon opgeëist worden voor dwangarbeid in Duitsland of aan het front in België of Noord-Frankrijk.

In Oudenaarde speelde vanaf 1915 t/m 1918 iedere zondag een Duitse militaire muziekkapel op de kiosk van de markt. Voor de soldaten was dit een uurtje ontspanning. Als protest tegen de bezetting deden de Oudenaardisten bij het begin van het concert telkens hun luiken dicht.

Vanaf 1915 werden systematisch kerkklokken opgeëist om er kanonnen van te gieten. Burgemeester Raepsaet kwam tussen bij de Duitse overheid en verklaarde dat er in Oudenaarde geen klokken waren behalve de historisch belangrijke beiaard van Sint-Walburga. De meeste klokken van Oudenaarde werden dan ook om hun geschiedkundige waarde bewaard. De Etappen Commandant gaf aan Rittmeister Backhausen, bevelhebber van de Kommandantur, de toelating om de Oudenaardse beiaard te sparen. Later werden alsnog 4 grote klokken opgeëist.

Midden 1915 werd een werklozencomiteit opgericht. In de regio Oudenaarde was meer dan 1/4de van de bevolking werkloos en afhankelijk van werklozensteun. De steden en gemeenten konden werklozen oproepen om tegen betaling gemeentelijke werken uit te voeren.

Geleidelijk aan werden vanaf 1915 in het hospitaal het ziekenkwartier van de mannen en de aanpalende kamers ingenomen door de Duitsers. De Duitse soldaten met besmettelijke ziekten verbleven in de apostelhuisjes aan de koer van het hospitaal. De bewoners van deze huizen (oude echtparen) waren vanaf het begin van de oorlog verhuisd naar een tehuis voor ouderlingen.

Op marktdagen kwam het meer en meer voor dat er geen boter of eieren te verkrijgen waren.

De bevolking en de voedselcomiteiten toonden hun erkentelijkheid aan de Amerikaanse en Canadese bevolking voor de levensnoodzakelijke voedselschenkingen.

Het soldatenleven in Oudenaarde

Behalve in de 3 eerder genoemde kazernes (minderbroederklooster, gevangenis en Maagdendale) werden de soldaten ook ondergebracht in de Saffrefabriek en de gendarmerie. De regimenten werden verdeeld over de beschikbare kazernes.

De officieren kregen onderdak bij de rijke burgerij van de stad.

Tijdens de bezetting kwamen de troepen in Oudenaarde op rust voor één of meerdere weken om nadien weer richting front te trekken.

In de Hoogstraat werd een Kommandantur ingericht (verrassend niet in het stadhuis).

Tijdens de oorlog kende Oudenaarde meerdere Kommandanten. Rittmeister Backhausen was de bekendste. Hij kreeg eerst het administratieve bestuur van de stad in handen om uiteindelijk Kommandant te worden.

Daarnaast was er een postkantoor, een Duitse boekwinkel, een havenkantoor, … De soldaten en lagere officieren konden zich ontspannen in de aan hen toegewezen cafés. Voor hen gold geen avondklok. De officieren kregen het Kasteel Liedts ter beschikking.

De militairen werden soms getrakteerd met een toneel-, zang- of filmavond.

Er waren ook private huizen waar de Duitse soldaten bij de ‘miekes’ konden gaan. Deze huizen werden streng gecontroleerd door de Duitse gezondheidsdienst.

1916

Vanaf 21/02 probeerde het Duitse leger een substantiële doorbraak te forceren bij Verdun. De veldslag zou uiteindelijk 10 maanden duren en Frankrijk kwam op de rand van de afgrond te staan. Om de druk die de Duitsers op Verdun uitoefenden te breken, werd in juni bij de Somme een gemeenschappelijke Frans-Britse aanval opgezet. Deze liep uit op een fiasco. De Britten verloren alleen al op de eerste dag van deze slag 60.000 man (gedood, gewond, vermist of krijgsgevangen gemaakt). Op het einde van het jaar slaagden de geallieerden erin de Duitse troepen weer terug te drijven tot aan hun oorspronkelijke stellingen. De verliezen aan beide kanten waren enorm (400.000 à 600.000). Wat een waanzin!

In dat jaar poogden de Duitsers de bevolking te destabiliseren en tweedracht te zaaien door hun Flamenpolitik. Het doel was de Vlaamse bevolking te overtuigen om zich aan de Duitse zijde te scharen en zo de greep op het bezette België te vergroten. De Duitsers maakten gebruik van de spanningen tussen Franstaligen en Vlamingen en het wantrouwen van de laatsten tegen het verfranste Belgische bestuur. Het Frans had sinds het ontstaan van België een bevoorrechte positie en het gebruik van het Nederlands werd door de burgerij zo veel mogelijk geweerd.

De bevolking kreeg het steeds moeilijker. De bevoorrading van voedsel werd almaar moeilijker omdat de Duitse U-Boten steeds meer de geallieerde koopvaardijschepen kelderden. Op 25/03 werd het vlees gerantsoeneerd tot 150 gram per persoon per week. Een maand later werd dit zelfs teruggeschroefd tot 100 gram.

De vleesproductie werd strikt opgevolgd

De Oudenaardisten moesten zelf naar voedsel op zoek. Zo viste iedereen in Oudenaarde in de Schelde, de Burgschelde en de Coupure.

Naast de Commission for relief in Belgium dat voedsel aanvoerde, deden het ‘armenbestuur’ en sommige liefdadigheidsinstellingen zoals Sint-Vincentius à Paulo al wat ze konden. Dit was ook het geval bij de lokale afdeling van het Rode Kruis onder voorzitterschap van Dr. Demeulemeester.

Om te overleven, werd er soms gesmokkeld. Degenen die met de trein mochten rijden, konden uiteraard gemakkelijker smokkelen (zeep, vlees, boter, meel, …).

De fietsen van de Oudenaardse bevolking werden voor de tweede keer opgeëist. Bedoeling was om het metaal en het rubber te hergebruiken voor het vervaardigen van oorlogstuig.

Het paspoortgebruik werd verstrengd en de Duitsers reikten moeilijker paspoorten uit. Reden was dat spionnen erin geslaagd waren valse paspoorten te maken.

Op 06/04 werd advocaat Jozef Braet aangehouden en op 11/08 wegens spionage in Gent terechtgesteld (zie verder artikel over spionage).

Tyfusepidemie

In 1916 werd Oudenaarde getroffen door een tyfusepidemie. De eerste diagnose werd rond 16/09 in het hospitaal gesteld. Het aantal besmette personen zou snel oplopen. In totaal schat men het totale aantal besmetten op 150. Dr. Douterligne, hoofdgeneesheer, was in het begin van de epidemie niet aanwezig. Hij was eerder meegenomen door de Duitsers voor ondervraging. 2 dochters van hem, Madeleine en Marthe, waren immers actief in een Oudenaards spionagenetwerk (zie verder artikel over spionage).

Wat was de oorzaak van deze tyfusepidemie? De bevolking legde de schuld bij de Duitsers. Uit testen bleek al snel dat de oorzaak moest gezocht worden in verontreinigd grondwater. Elke waterpomp was ernstig verontreinigd. Deze verontreiniging in combinatie met een verzwakte bevolking leidde tot het uitbreken van de epidemie.

Op 27/10 afficheerde de bezetter om alle drinkwater voor consumptie eerst te koken. Iedereen die in contact was gekomen met een tyfusleider werd verplicht ingeënt. Alle tyfuspatiënten werden afgezonderd in het lazaret, waar ze door de zusters bernardinnen en de dokters Douterligne en Raf De Vos werden verzorgd. Dame Thérèse zou wegens haar inspanningen tijdens deze periode de ‘barmhartige engel’ worden genoemd. Wegens het grote aantal zieken verlieten de Duitsers het hospitaal. Er kwamen 3 barakken uit Gent.

De Duitse troepen in Oudenaarde werden tot een minimum teruggebracht.

Er volgden nog heel wat richtlijnen. In het geval iemand overleden was of naar het hospitaal gebracht was, werd diens kamer en alles wat er aanwezig was, grondig ontsmet met creoline en formolrook.

Kolen

Bij het begin van de winter 1916-17 waren de Oudenaardse kolenvoorraden zo goed als uitgeput. De aanvoer was door de oorlogshandelingen serieus verstoord en de Duitse bezetter hield zoveel mogelijk kolen voor zichzelf om de oorlogsindustrie draaiende te houden.

Vrouwen op weg met hun schamel rantsoen kolen

Op 11/12 werd een ‘kolencomiteit’ opgericht voor de ganse streek met de bedoeling de bevoorrading en verdeling beter te organiseren. Het comiteit moest de Duitse bezetter, de nijverheid en de burgerbevolking van kolen voorzien. Burgemeester Raepsaet was voorzitter en onder meer de burgemeesters van Eine, Zingem en Berchem waren lid. De bedeling voor een ganse winter was uitermate mager. De Duitse overheid beloofde het aantal kolenschepen te verhogen. Dit bleek een loze belofte te zijn. Raepsaet ging dan maar zelf op zoek naar leveranciers en mogelijkheden om de kolen te transporteren. Steeds botste hij op de beperkingen die de Duitse bezetter de stad oplegde. Hij vond een oplossing door industriële kolen te gebruiken van de katholieke industrieel Albert Gevaert. Deze stelde in maart 1917 70 ton kolen ter beschikking van de inwoners van de stad. Kolenschepen die de Schelde afvoeren, gooiden zakken af op bepaalde bergplaatsen, de zogenaamde tabernakels. Deze daden van rebellie waren een druppel op een hete plaat.

In 1917 waren er gans het jaar door klachten over de leveringen van kolen en het plunderen van de bossen voor brandhout. Voor de volgende winter rantsoeneerde de Duitse overheid de kolen en de houtvoorraad tot 1 halve kubieke meter. De burgemeester en de dokters van Oudenaarde protesteerden heftig.

Opgeëisten

Tijdens de laatste maanden van 1916 werd een harder beleid gevoerd in de veroverde gebieden

Naast het gedurig opeisen van goederen, werden geschoolde arbeiders geworven om in Duitsland te gaan werken tegen een goed salaris. Toen dit onvoldoende bleek om de oorlogsindustrie op peil te houden, vonden de Duitsers de oplossing in dwangarbeid. Vooral werklozen en behoeftige gezinnen zouden het slachtoffer worden.

Op 21/11/1916 kreeg de burgemeester de opdracht om 120 personen te vinden die voor de Duitsers moesten werken. Raepsaet weigerde hier aan mee te werken en verwees naar het Internationaal Verdrag van Den Haag dat dwangarbeid veroordeelde.

Feit is dat tussen november 1916 en het einde van de oorlog vanuit Oudenaarde in totaal 168 mensen werden gedeporteerd. Velen zouden het niet overleven. Vooral de mensen die aan het front tewerkgesteld werden, hadden het bijzonder zwaar. Ze werden mishandeld, kregen onvoldoende eten en konden zich niet wassen. Degenen die de dwangarbeid overleefden, kwamen veelal als echte wrakken terug.

1917

Duitsland kondigde vanaf februari een onbeperkte duikbotenoorlog af, waarbij ook neutrale handelsschepen zonder waarschuwing tot zinken konden worden gebracht. Dit leidde er toe dat uiteindelijk ook de Verenigde Staten op 06/04 de oorlog aan Duitsland verklaarden. Het duurde evenwel nog tot juni 1918 vooraleer het Amerikaanse leger een beslissende bijdrage kon leveren aan de oorlog aan het westelijk front.

In april 1917 begonnen de Fransen een offensief aan de Chemin des Dames, dat andermaal uitdraaide op een zinloos bloedbad. Er brak muiterij uit in het Franse leger. Deze opstand werd hard onderdrukt.

Ook de Britten deden een poging om een doorbraak te forceren in België. In juni boekten zij bij Mesen na een aantal mijnontploffingen enige terreinwinst. Daarna volgde opnieuw een veldslag bij Ieper, die bij het dorp Passendale in de modder zou smoren. De verliezen waren weer enorm.

Er ontstond een zekere oorlogsmoeheid. Stoppen kon men echter nog niet. Rusland verdween van het geallieerde toneel, toen na de oktoberrevolutie de aan de macht gekomen bolsjewieken een wapenstilstand met de Duitsers sloten. Deze werd in maart 1918 gevolgd door de vrede van Brest-Litovsk. Hierdoor was Duitsland in staat een groot deel van zijn troepen naar het westelijk front over te brengen.

In januari kloeg het stadsbestuur over de stijgende buitengewone uitgaven van de stad door de vele soldaten die in de stad verbleven. De bezetter beloofde 50.000 frank. Toen burgemeester Raepsaet persoonlijk naar Gent ging om dat bedrag op te vragen, kreeg hij de wind van voor. Raepsaet kreeg de raad om zo snel mogelijk een lening van 500.000 frank aan te gaan voor nieuwe kosten. De rijken van de stad moesten de som maar betalen! Uiteindelijk zou deze som nog niet volstaan en was het nodig een lening van 1.500.000 frank aan te gaan. In totaal zou de stad tijdens de duur van de oorlog 3.725.000 frank aan leningen afsluiten.

In 1917 investeerde het stadsbestuur, op bevel van de bezetter, in de installatie van ontsmettingsbaden in de fabrieksgebouwen van wijlen Joseph Gevaert (zoon van Prosper).

In de nacht van 10/06 werd het bevel gegeven om het volledige hospitaal te ontruimen en in te richten als Kriegslazarett. Het lazaret van Kortrijk kon de toevloed van gewonden bij de mijnenslag van Mesen niet meer aan. Hetzelfde gebeurde op 25/06 voor het college waar het Kriegslazarett-Abteiling I ‘Lyceum’ (zie foto) werd ondergebracht.

De burgemeester stelde de gebouwen van de stadsschool aan de Woeker (8 klassen) ter beschikking van het hospitaal. Hospitalisatie van burgers werd vanaf dan enkel gedaan als het echt nodig was. Er was in de school immers geen water, verwarming, verlichting, gas. Eén klas werd ingericht als keuken. De dokters in de stad verzorgden hun patiënten thuis (dokters De Graeve, Van Ongeval, Van Meirhaeghe en Doutreligne). Dr. Theodoor Demeulemeester, chirurg, pratikeerde in een privaat huis.

Het college week uit naar de weverij en ververij van de weduwe Prosper Gevaert. Er werden klassen, studies, een refter, een keuken, slaapvertrekken en zelfs een kapel ingericht.

Op 07/10 werd het verboden ‘s nachts afval te verbranden in de velden zodat de geallieerde vliegtuigen geen mikpunt zouden hebben.

Dokter Deweer zaliger noemde Oudenaarde in WO1 één groot concentratiekamp. De bewoners van het kamp hadden honger, leden kou en werden ziek.

Het jaar 1918

In de lente van 1918 ontketende Duitsland een groot offensief met als doel een beslissende overwinning te behalen, voordat de Amerikaanse troepen op volle gevechtssterkte zouden zijn. Pas in juli werden de Duitse aanvallen definitief tot staan gebracht bij de Marne. Dit was het keerpunt in de oorlog.

In augustus werden de Duitsers bij Amiens voor het eerst ver teruggeslagen en in september volgde een groot geallieerd offensief. Hierbij waren ook de Amerikanen op volle sterkte ingeschakeld. Het Belgisch leger onder leiding van koning Albert nam deel aan het offensief.

In een eerste fase werd de slag om de Vlaamse heuvels uitgevochten (28/09 tot 04/10).

Op 14/10 trok de legergroep Vlaanderen opnieuw ten aanval. De dag daarna stortte het Duitse front in elkaar en trokken de Duitsers zich terug. Op 23/10 wisten ze de geallieerden aan de Leie tot staan te brengen.

Eind oktober werd een definitieve aanval tegen de Duitsers gelanceerd. Tijdens dit laatste offensief zou Oudenaarde een zware prijs betalen.

In Duitsland braken in oktober onlusten uit als gevolg van voedseltekorten, oorlogsmoeheid en linkse politieke agitatie. De rellen deinden snel uit over Duitsland en dreigden ook Berlijn in hun greep te krijgen.

De regering trad af en een nieuwe regering zocht contact met de geallieerden om tot een vredesregeling te komen. Keizer Wilhelm II vluchtte op 10 november 1918 vanuit zijn militaire hoofdkwartier te Spa naar Nederland. Een dag later deed ook keizer Karl I van Oostenrijk afstand van de troon en zocht hij een onderkomen in Zwitserland.

Op 11/11/1918 sloten de Fransen, de Engelsen en de Duitsers in een treinwagon bij Compiègne een wapenstilstand en was de Eerste Wereldoorlog in feite voorbij. Officieel ging de vrede pas in toen op 28/06/1919 het Verdrag van Versailles werd getekend. De kaart van Europa en de machtsverhoudingen in de wereld werden grondig gewijzigd.

Hoe onderging Oudenaarde de laatste maanden van de oorlog?

In de laatste maanden van de oorlog was de bevoorrading van bloem zeer schaars geworden. Daarom verbood het plaatselijk voedingscomiteit in mei de bakkers om voortaan patisserie, eier-, krenten- of wit brood te bakken.

In juli werd op Duits bevel een deel van het nieuw kerkhof in beslag genomen om Duitse militairen te begraven. Op het einde van de oorlog lagen er 364 Duitse soldaten begraven.

In oktober 1918 werd een zekere korporaal Adolf Hitler (zie foto 2de van rechts bovenaan) in Oudenaarde verpleegd voor brandwonden aan de ogen, opgelopen in Wervicq (Frankrijk) als gevolg van oorlogsgas. Het inschrijvingsbewijs van Hitler is opgedoken in een psychologisch artikel over de hysterie van Hitler als gevolg van de shellshock die hij had opgelopen tijdens de oorlog. Hitler werd verzorgd in het Bayrische Feldlazarett 53 in Oudenaarde en dus niet in het Onze-Lieve-Vrouwecollege zoals door sommige auteurs werd beweerd. Het Feldlazarett was in het hospitaal gelegen. Het is niet duidelijk of het om het hospitaal zelf gaat of één van de barakken die de Duitsers daar hadden opgetrokken. Hij is hier maar 1 dag/nacht gebleven en dan op 20/10 met de Sanitätszug overgebracht naar het hospitaal van Pasewalk in Duitsland waar hij tot 19/11 verzorgd werd voor psychopathische blindheid.

Op 19/10 vernam men in de stad het overlijden van de burgervader Paul Raepsaet, de man die in de oorlogsjaren al het mogelijke had gedaan voor zijn noodlijdende stadsgenoten. Hij zou de bevrijding net niet meemaken.

Op 27/10 voerden de Duitsers en de geallieerden een luchtgevecht boven Oudenaarde. De Duitsers legden aan het station bommen onder de treinsporen.

Op 28/10 vielen er bij artilleriebeschietingen enkele bommen op de stad en op 29/10 werd ’s avonds het station gebombardeerd.

Op 30/10 vlogen geallieerde vliegtuigen over de stad. De slag om de Schelde (30/10-11/11) was begonnen. Oudenaarde werd zwaar gebombardeerd en de bruggen in de Beverestraat en de Stationsstraat werden tot ontploffing gebracht.

Op 31/10 waren de geallieerden reeds dicht genaderd en werd de stad het slachtoffer van zware beschietingen waarbij de Duitsers zich uit de stad begonnen terug te trekken. De moffen stelden hun langeafstandskanonnen op buiten de stad. De Britten namen de brug in de Bergstraat en de Duitse kanonnen op het oefenterrein op de Eindries onder vuur. De sluizen aan de Louise-Mariekaai werden door de verbondenen beschoten. Deze beschietingen kostten het leven aan enkele inwoners van Pamele. De obussen vlogen boven de stad. Enkele ontploften in het park Liedts.

Vooraleer de stad te verlaten, hadden de Duitsers de overblijvende bruggen van de stad, het station en de spoorlijnen gedynamiteerd.

De laatste dagen van de bezetting was de toestand heel verward. Achtergelaten Duitse soldaten probeerden alsnog te vluchten en vermoeide vluchtelingen passeerden met have en goed op zoek naar een veilig onderkomen, terwijl de obussen voorbijvlogen en huizen in vlammen opgingen.

In de nacht van 31/10 op 01/11 bleven de beschietingen doorgaan en brachten de mensen de nacht door in kelders.

De eerste geallieerden die de stad betraden , waren de Fransen. Toen zij uit de Einestraat kwamen, werden zij beschoten door Duitse mitrailleurs die in de toenmalige Meerspoort op de Kleine Markt hadden postgevat.

Franse bevrijders aan de Herzog Albrecht Kaserne

Drukker Bevernaege gidste enkele verkenners langs de tuin van het college, het ‘Kloosterke’ en het hospitaal naar de Meerspoort, waar zij de Duitsers in de rug aanvielen en uitschakelden. Op 1 november om 12 uur ’s middags tekende een Frans officier het Gulden Boek op het stadhuis. Een paar uren later arriveerden de Amerikanen. De bevolking was uitzinnig van vreugde. Deze vreugde zou echter van korte duur zijn want eenmaal de stad ontvlucht, ontketenden de Duitsers een bombardement op de stad. De Duitsers hadden zich teruggetrokken onder meer op de hoogten van Edelare en de Koppenberg om van daaruit Oudenaarde, Bevere en Eine te beschieten. Rond 15 u werd de kerk van Bevere in puin geschoten. De geallieerden richtten eerst hun vuur op een Duitse batterij in Ename. De Duitsers namen van daar immers de oprukkende geallieerden in Bevere onder vuur.

Op 2 november raakten 2 voltreffers het stadhuis (aan weerszijden van de toren). Een regen van obussen kwam op de Walburgakerk terecht. Vanop de toren van Walburga hadden de geallieerden een goed zicht op de streek en bijgevolg ook op de Duitsers. Het gerechtshof werd in brand geschoten en totaal vernield (zie foto). Door het opblazen van de bruggen zaten de bewoners van Pamele afgezonderd op een eiland. Velen waren echter reeds de stad ontvlucht en zochten beschutting in het Kezelfort.

Op 3 november werden vooral Bevere en de Walburgakerk beschoten. In de nacht van 3 op 4 november werd de ganse westkant van de Kasteelstraat in brand geschoten. Vanaf dan ontvluchtten de inwoners massaal de stad richting Bevere.

De volgende nachten en dagen bleven de beschietingen door de Duitsers onverminderd verder gaan. Op 6/10 werd vooral de toren van de Walburgakerk geviseerd. In de nacht van 6 op 7/11 bombardeerden de geallieerden en Duitsers elkaar voortdurend. De Duitse batterij werd verplaatst van Ename naar Mater om van daaruit constant de stad te beschieten. Nochtans waren niet veel geallieerden daar terug te vinden. Op 7/11 werd de spoorweglijn Oudenaarde-Ronse opgeblazen.

In de nacht van 7 op 8/11 zetten de Duitsers bommen met mosterdgas in. In de Beverestraat en de Stationsstraat kwamen verschillende mensen door gasverstikking om.

Op 9/11 werd Melden bevrijd en trokken de Duitsers zich definitief terug. Op 10/11 werd Etikhove door de Fransen bevrijd. Op 10/11 stopten de beschietingen op Oudenaarde. Op 11/11 werd een wapenstilstand afgekondigd. De inwoners kwamen uit hun schuilplaatsen en overal werden Belgische vlaggen uitgehangen. De laatste slachtoffers van de oorlog werden begraven.

Zicht op de Walburgakerk na het ruimen van het puin

De Amerikanen herstelden de door de Duitsers onklaar gemaakte douches in de fabriek van wijlen Joseph Gevaert (†1914, zoon van Prosper) en konden uiteindelijk genieten van een welverdiende wasbeurt.

Op 15/11 werd ter ere van koning Albert een Te Deum opgedragen. Een Amerikaanse muziekkapel zorgde voor de muzikale omlijsting.

Het grootste deel van de toenmalige bevrijders waren de Amerikanen van de 91ste Inf. Div. die hier enkele weken zouden verblijven.

Oudenaarde had juist op het einde van deze oorlog een zware tol betaald. De stad kwam enorm gehavend uit de strijd. Oudenaarde was de laatste stad waarop het terugtrekkend Duitse leger zijn woede botvierde. 25% van de stad was vernield. De Walburgakerk alleen al werd door 500 obussen getroffen. Ook Bevere en Eine hadden bijzonder zwaar geleden onder de beschietingen.

Links: De vernielde spoorwegbrug aan de Meerspoort / Rechts: De brug aan de Tweemolen - Alle bruggen in de stad moesten eraan geloven

Spaanse griep (1918-19)

Terwijl de oorlog zijn einde naderde, ontstond er een nieuw gevaar voor de soldaten in de loopgraven, namelijk de Spaanse griep. Honderdduizenden soldaten aan beide zijden van het front stierven ten gevolge van het virus en ook onder de bevolking vielen er veel doden.

Door veelvuldig contact tussen de werelddelen door de oorlog, verspreidde het virus zich in snel tempo over de ganse wereld. Schattingen geven aan dat er door de Spaanse griep in 1918-1919 wereldwijd zo’n 50 tot 100 miljoen mensen stierven, veel meer dan er dodelijke slachtoffers vielen in WO1.

Slachtoffers van de Spaanse griep © Getty Images