De Oostenrijkse Nederlanden (1713-1793)
In de Oostenrijkse Nederlanden was de gevolmachtigd minister, die de hoogste vertegenwoordiger van de Oostenrijkse keizer na de landvoogd was, het werkelijke hoofd van de regering. De functie van landvoogd was louter honorair geworden en werd verleend aan leden van het regerende huis Habsburg-Lotharingen.
Een overzicht van de bestuurders:
Onder keizer Karel VI (1713-1740):
1716-1724: Eugenius van Savoye
1716-1724: gevolmachtigd minister Hercule-Louis Turinetti
1724-1741: aartshertogin Maria Elisabeth van Oostenrijk
1725: gevolmachtigd minister Wirich von Daun
1726-1732: gevolmachtigd minister Giulio Visconti Borromeo Arese
1732-1740: gevolmachtigd minister Friedrich August von Harrach-Rohrau
Onder keizerin Maria Theresia (1740-1780):
1740-1744: Karel van Lorreinen, broer van keizer Frans I Stefanus
1740-1743: gevolmachtigd minister Friedrich August von Harrach-Rohrau
1743-1744: gouverneur-generaal ad interim Karel, graaf van Königsegg-Erps en Rottenfels, Aulendorff en Staufen, markies van Boischot
1744: Maria Anna van Oostenrijk (gehuwd met Karel van Lorreinen)
1744-1746: interimaris, vervolgens gevolmachtigd minister Wenceslas graaf van Kaunitz-Rittberg
1745: Franse bezetting - Ulrich van Löwendal voorlopig gouverneur-generaal
1746-1747: militair bevelhebber, maarschalk Karel van Batthyany
1747-1749: bewind aan de tijdelijke Jointe
1749-1780: Karel van Lorreinen
1749-1753: gevolmachtigd minister a.i. Antoniotto Botta Adorno
1753-1770: gevolmachtigd minister a.i. Karel van Cobenzl
1770-1783: gevolmachtigd minister a.i. Georg van Starhemberg
Onder Jozef II, zoon van keizerin Maria Theresia (1780-1790):
1780-1793: Maria Christina van Oostenrijk en Albert Casimir van Saksen-Teschen
1783-1787: gevolmachtigd minister Lodewijk van Barbiano en Belgiojoso
1787: militair bevelhebber Jozef van Murray
1787-1789: gevolmachtigd minister Ferdinand van Trauttmansdorff
1789: vicekanselier der Nederlanden Frans van Cobenzl
Van 11 januari tot 10 december 1790: Verenigde Nederlandse Staten
Onder keizer Leopold II, zoon van keizerin Maria Theresia (1790-1792):
1790-1791: gevolmachtigd minister Florimond van Mercy-Argenteau
1791-1794: gevolmachtigd minister Franz Georg von Metternich-Winneburg
Onder keizer Frans II, zoon van Leopold II (1792-1794):
Nieuwe Franse bezetting tussen november 1792 en maart 1793. Franse legers verdreven met de tweede slag bij Neerwinden - 1793-1794: Karel van Oostenrijk-Teschen

Keizer Karel VI (1713-1740)
De markies van Prié
De Oostenrijkse keizer, Karel VI, was niet opgezet met het bezit van de Zuidelijke Nederlanden. Het lag te ver van Wenen en hij had het liever geruild voor gebieden in Italië of Duitsland.
Hij liet zich in de Zuidelijke Nederlanden vertegenwoordigen door Eugenius van Savoye, die zich op zijn beurt liet vertegenwoordigen door Hercule Turinetti, markies van Prié (zie hiernaast). Deze laatste was blijkbaar een goed diplomaat want hij slaagde erin 4/5den van het gebied dat in het noorden van Vlaanderen afgestaan was aan de Republiek, terug te krijgen. Het lukte hem ook het onderhoud van de vreemde troepen in de barrièreplaatsen, dat bekostigd
moest worden door de Zuidelijke Nederlanden, te beperken.
Hij had echter geen kennis van de eigenheid van het volk dat gehecht was aan zijn oude privileges. Er braken onlusten uit toen hij nieuwe belastingen wilde opleggen. De leider van de opstand in Brussel was de gildedeken Frans Anneessens, die de oude ambachtelijke privileges verdedigde. Deze hadden in een veranderende tijd echter geen plaats meer. De markies reageerde heftig en met de hulp van Duitse troepen herstelde hij de orde. Hij legde toch de belasting op en liet Anneessens in 1719 in Brussel terechtstellen.
De adel was in zijn wiek geschoten en maakte een lijvig dossier over aan de keizer in Wenen, waarbij zij het financiële wanbeleid van de markies aan de kaak stelden. Eind 1724 werd Turinetti uiteindelijk teruggeroepen naar Wenen. Ook Eugenius van Savoye verdween van het toneel in de Zuidelijke Nederlanden.
De keizer zag zijn kans om zijn zuster Maria Elisabeth tot nieuwe landvoogdes aan te stellen.
De Pragmatieke Sanctie
Karel VI wilde de troonopvolging door zijn dochter Maria-Theresia verzekeren en vaardigde in 1720 de Pragmatieke Sanctie uit. De Habsburgse erfenis was ondeelbaar en de eerstgeborene (man of vrouw) zou op de troon komen. Tussen 1720 en 1723 werd de Pragmatieke Sanctie door de verschillende provinciale landdagen en de Hongaarse Rijksdag goedgekeurd.
Restte nog de goedkeuring door de andere grote mogendheden. Karel VI bracht een offer. Sinds 1722 bestond de succesvolle Oostendse Compagnie, een doorn in het oog van de Nederlanders en de Engelsen. In 1732 schafte de keizer deze compagnie af. In ruil kreeg hij van hen de goedkeuring van de Pragmatieke Sanctie.
Oudenaarde onder Karel VI
De wapenstilstand werd in Oudenaarde op 16/04/1713 met tromgeroffel en trompetten afgekondigd. Op 25 mei publiceerde men de langverwachte vrede, wat gevierd werd met een Te Deum, een ‘schoone verlichtijnge’ en een spel van de Gilde van Rethorica.
In 1714 werden de Hollandse soldaten afgelost door een bataljon van het regiment van prins Eugenius van Savoye. Direct werden er maatregelen genomen tegen de talrijke vagebonden en leeggangers die de streek onveilig maakten.
In 1715 bracht de opperbevelhebber van de Oostenrijkse troepen, Lothar Joseph Dominik graaf von Königsegg-Rothenfels, een bezoek aan Oudenaarde. Hij werd met de nodige luister door de heren van de magistraat en de gilden ontvangen.
Nadat in 1712 een derde stadsfontein werd gebouwd op het Jezuïetenplein, werd in 1717 de ‘fonteyne tot Paemel op den Pierlepijn’ (de latere Louise-Mariekaai) geconstrueerd. De fontein (zie tekening) had een achthoekige kom met in het midden een pijler waarop een standbeeld van de watergod Neptunus stond. In 1778 was het nodig de fontein te herbouwen. Dit gebeurde door de architecten Ph. Van der Meersch en A. Van den Hende. De Pierlepijnfontein werd in 1852 vervangen door een nieuwe fontein ter ere van de eerste (in 1850 overleden) Belgische koningin Louise-Marie, dochter van de Franse koning Louis-Philippe en echtgenote van onze eerste koning Leopold I. Stadsarchitect Vanderstraeten had de leiding over de bouwwerkzaamheden.
De fontein werd niet op dezelfde plaats gebouwd als de Pierlepijnfontein (wat verder verwijderd van Pamelekerk).
De bouw gebeurde naar het voorbeeld van een fontein op de Parijse Place de la Concorde. Ter gelegenheid van de oprichting van de nieuwe fontein in 1852 doopte het Oudenaardse stadsbestuur de straat langs de Schelde om tot Louise-Mariekaai. Het is een fontein met 3 arduinen bekkens boven elkaar, in het midden een achtkantige pijler met fraaie gietijzeren beeldengroepen en een ijzeren bekroning. De bronzen gedenkplaatjes, onder andere met vermelding ‘A L.M. Louise Marie d’Orléans, Reine des Belges’, zijn aangebracht op de centrale achtkantige sokkel. Er zijn 4 tritons met een dolfijn in de armen in het eerste achthoekige bekken en 4 figuren in het tweede ronde bekken.
In 1719 brak men een deel van het Nieuw Kasteel af en maakte men een voorbouw. Tevens werd een brug buiten de Baarpoort gebouwd.
In hetzelfde jaar namen de zusters apostolinnen hun intrek in een bestaand vrij monumentaal gebouw binnen een ommuurd gebied, gelegen op de hoek van de huidige Smallendam en de Mattijs Casteleinstraat, en bouwden van daaruit het domein verder uit. Op deze plaats bevond zich reeds vanaf de late 15de eeuw een refuge van de abdij van Petegem (‘thuus ende erfve jeghens de Schelde, noord west de strate ende de brugghe ter Meerschpoorten, anclevende d’Abdesse ende tClooster van Peteghem, ghenaempt tPetegemhuus’).
De zusters hadden als opdracht de ‘aerme jonghe dochters’ te onderwijzen in het rooms-katholieke geloof, hen te leren lezen en schrijven, en kant te maken, zodat ze later hun kost konden verdienen en niet armoedig zouden zijn.
Het klooster werd in november 1797 ontbonden. Op dat moment telde het klooster 41 zusters en 16 pensionnaires.
In 1720 werd de stad getroffen door een vreselijk onweer met wind en hagel. Talrijke bomen werden uitgerukt en nagenoeg alle ruiten waren gebroken.
In deze Oostenrijkse periode wisselden verschillende regimenten in garnizoen elkaar af. Het onderhoud van deze troepen kostte de stad handenvol geld.
In mei 1726 kreeg de stad het bezoek van aartshertogin Maria-Elisabeth (zus van de keizer), gouverneur der Oostenrijkse Nederlanden. Ze werd vergezeld door Julio Visconti, ridder van het Gulden Vlies en eerste minister aan het hof. Op 19 oktober was er een grote stilte in de lucht. Plotseling ‘zag men rook, dan scheen het vuur, dan was het zo rood als bloed, dan vloog het door elkaar, dan werd het door een smoor verduisterd’. Dit fenomeen duurde een halfuur.
In 1728 kwam de Gentse bisschop Van der Noot op bezoek, werden de vesten rond de stad geruimd en deed de prins van Chimay zijn intrede als gouverneur van de stad en de kasselrij.
In 1731 was er een grote droogte. De stad organiseerde biddagen om regen af te smeken. Men organiseerde zelfs een processie.
In 1732 werd Frans I Stefanus, hertog van Lotharingen (de man van de latere keizerin Maria-Theresia, die haar 16 kinderen schonk), met de nodige égards ontvangen. Hij nam zijn intrek in het hotel de Casselrije. Het jaar daarop werd de nieuwe bisschop van Gent, eerwaarde heer De Smet, met dezelfde luister ontvangen. Hij logeerde in het hospitaal.
In 1734 brandde een deel van de Beverestraat af en werd de kerk van de minderbroeders afgebroken. Er werd een nieuwe kerk gebouwd die het jaar nadien voltooid was.
In 1735 werd gevolmachtigd minister Friedrich August von Harrach-Rohrau, naar goede gewoonte, luisterrijk door de bevolking en het stadsbestuur ontvangen.
In 1737 vond men het nodig de muren rond de stad te repareren.
Keizerin Maria Theresia (1740-1780)
Een relatief lange periode van vrede en een bescheiden economische welvaart
De landvoogdes aartshertogin van Oostenrijk Maria Elisabeth overleed in 1641 na 16 jaar voorspoedig bestuur.
Keizer Karel VI was al het jaar voordien gestorven. Frankrijk, Spanje, Pruisen en Polen, storten zich op de erfenis. Maria-Theresia kreeg de steun van Engeland.
Zij benoemde Karel van Lotharingen als gouverneur van de Zuidelijke Nederlanden. Hij had nog maar nauwelijks te Brussel zijn Blijde Intrede gedaan of Frankrijk viel de Zuidelijke Nederlanden binnen. De Fransen verpletterden het Oostenrijkse en Engelse leger in de slag van Fontenoy in 1745. De Fransen bezetten daarop de Zuidelijke Nederlanden en deden zich te goed aan plundering, afpersing en het opleggen van zware belastingen. De Engelsen bleven heer en meester op zee en versloegen diverse malen de Franse vloot. Op het Congres van Aken werd een akkoord bereikt waarbij alles in de oude staat moest hersteld worden. De Zuidelijke Nederlanden kwamen opnieuw onder Oostenrijks gezag.‘
'Keizerin Maria-Theresia' van Martin van Meytens
Op 23/04/1749 deed Karel van Lotharingen voor de tweede maal zijn intrede in Brussel. Hij zou er in slagen een populariteit op te bouwen. Terwijl de gouverneur zijn charmeoffensief deed, gaf de keizerin de ware macht in handen van gevolmachtigde ministers. Onder zachte dwang begon zij aan de bestuurlijke en rechterlijke instellingen. Ze wilde centralistisch regeren vanuit Wenen. Ze ging hierbij zeer behoedzaam te werk met respect voor eigenheid van de Zuidelijke Nederlanden. De keizerin was erg graag gezien en werd als een moeder beschouwd.
Zij was uitermate vroom, maar toch ontsnapte de Kerk niet aan haar absolute controle. Zonder haar goedkeuring konden geen pauselijke bullen meer uitgevaardigd worden. Ze bemoeide zich met de benoeming van de bisschoppen en deed de gemeentelijke autoriteiten controle houden over de parochieregisters. De jezuïetencolleges werden staatsinstellingen, de zogenaamde Theresiaanse colleges.
De gevolmachtigde ministers in de Zuidelijke Nederlanden waren zeer bekwaam. Zo verlaagde markies Botta-Adorno de douanetarieven voor de import van grondstoffen en de uitvoer van afgewerkte producten. Hij hield zich onder meer bezig met het aantrekken en ontwikkelen van nieuwe industrie. Er werden nieuwe fabrieken gebouwd voor de productie van potas, het raffineren van suiker, de productie van zeep en glas en de verwerking van tabak. De katoenindustrie kwam tot ontwikkeling en de zijdeweverij, het kantwerk en tapijtindustrie bloeiden.
Ook zijn opvolgers zorgden voor de productie van luxegoederen en bestreden de verpaupering van de bevolking in de snel aangroeiende steden. Er werd brood uitgedeeld, alsook vlees, lijnwaad, schoenen, hemden of geld.
De landbouw deed het goed. Het gebruik van een nieuwe ploeg deed de productie stijgen. De boeren verbouwden totaal nieuwe producten voor de streek zoals tabak en aardappelen. De aardappel was al in 1588 in de Nederlanden geïntroduceerd, doch kende geen succes. Tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog (1741-1748) werden de akkers verwoest en in 1740 was er een strenge winter die de graanoogst deed mislukken. De honger zorgde ervoor dat er meer en meer aardappelen geteeld werden. De aardappel was goedkoper, gemakkelijker te telen en vrij van tiendenheffing. Een bepaalde oppervlakte aardappelgewassen kon tweemaal meer mensen voeden dan een gelijkaardige oppervlakte graangewassen. Na 1750 werd het graan als belangrijkste voedingsgewas door de aardappel verdrongen.
Onder Maria-Theresia werden steenwegen aangelegd tussen de grote steden. Deze zijn vaak nu nog te herkennen aan hun rechtlijnig efficiënt traject. Postkoetsen zorgden voor een geregeld transport van mensen en goederen.
Oudenaarde onder Maria-Theresia
Naar een onvermijdelijke Franse bezetting
De eerste jaren ‘In het beginsel van het jaer 1740, daegs voor dry Koningen-dag, is alhier te lande eene seer felle koude opgestaen, de welcke duerde tot in de maendt van April daer naer, soodanigh dat de Vruchten der aerde ten meerderendeele bevrosen waeren: men versekert selfs dat dese koude grooter is geweest als de gene van het jaer 1709’. Na de koude winter volgde ook een koude lente. In maart stegen de temperaturen zelden of nooit boven de 5° C en bleef het droog. Ook april en mei waren veel kouder dan normaal en kenden regelmatig sneeuw- of hagelbuien. Pas op het einde van mei kwamen de eerste bladeren aan de bomen. Ook de zomer bleef fris. Het was een groot probleem dat men de oogst maar zeer laat kon binnenhalen, veel later dan normaal het geval was. Dit alles werd gecombineerd door slechte oogsten van het jaar ervoor. Het resultaat was een graantekort. De prijzen op de Oudenaardse markt swingden de pan uit. In juni arriveerden 2 schepen met rogge uit Pruisen, wat de nood wat verlichtte.
In 1743 deed Antoon Van der Noot in Oudenaarde zijn intrede als bisschop van Gent. Hij verbleef in het hospitaal.
In 1744 zag men een grote ster met een staart aan de hemel, hetgeen een grote vrees veroorzaakte. Was dit de voorbode van (Frans) onheil? Men begon in ieder geval Oudenaarde te versterken en de omgeving onder water te zetten om zich te verdedigen tegen de komende inval van de Fransen.
De Oostenrijkers hadden het plan opgevat om de Einepoort af te breken. Een delegatie werd naar de hertog van Arenberg (bevelhebber van het Oostenrijkse leger) gestuurd om de beslissing tot afbraak teniet te doen, wat ook gebeurde.
Op 01/07/1745 stuurden de Fransen verkenners naar Bevere. 8 dagen later vatten de Fransen post op de Edelareberg. Een dag later hielden de Fransen ook de Beverekouter bezet. Op 16 juli was Oudenaarde totaal ingesloten door het Franse leger. Op 17 juli werd een geblinddoekte trompetter naar de stad gestuurd om de overgave te vragen. Dit werd geweigerd. Men bracht snel al de kostbare voorwerpen uit de Walburgakerk weg om er een hospitaal in te richten.
Gedurende 3 nachten werd Oudenaarde beschoten. Ondertussen groeven de Fransen zigzag diverse loopgrachten naar de stad toe. Snel was men tot aan het bastion van Brussel en het klooster van Sion gekomen. De derde nacht werden de loopgrachten met elkaar verbonden.
De onder-gouverneur van de stad werd door de het geschut van de Fransen dodelijk getroffen. Er werd beweerd dat hij in feite door zijn eigen mannen werd uitgeschakeld omdat hij de stad niet wilde overgeven. De gouverneur nam daarop het besluit de stad over te geven. Een witte vlag werd op de stadsvesten geplaatst. Op 22 juli werd de overgave ondertekend.
De stad had veel schade geleden. Het klooster van Sion was bijna afgebrand en de abdij van Maagdendale was geteisterd.
Tijdelijk onder Franse bewind (1745-1749)
Op 25/07/1745 moest het garnizoen van de Oostenrijkse bezetting de stad verlaten. Het betrof 1.070 soldaten, waaronder 150 Oostenrijkers, 320 Engelsen en 600 Hollanders, alsook 30 huzaren en 20 kanonniers, de stad verlaten. Onder tromgeroffel werden zij via de Baarpoort naar de ‘barrière’ in Leupegem geleid, waar zij opgewacht werden door de Franse koning en de dauphin. Zij legden hun wapens neer en werden door een detachement Fransen naar Doornik gebracht. Daarna deed de koning zijn intrede in de stad. Aan de Baarpoort kreeg hij de sleutels van de stad. Tussen een haag van soldaten reed hij naar de Walburgakerk. Na een kerkelijke plechtigheid te hebben bijgewoond, at hij een kleinigheid op de oude Garenmarkt en vertrok hij via de Beverepoort richting Gent.
Op 27 juli vertrok de Franse krijgsmacht en liet hier 3 bataljons in garnizoen achter. Er werd begonnen met de ontmanteling van de buitenste vestingwerken. De maand nadien begonnen de Fransen de stad echter opnieuw te versterken?! Alle burgers werden opgeroepen hun wapens op het stadhuis in te leveren.
Midden augustus werd door de Fransen een processie gehouden, om aan de belofte van Lodewijk XIII te voldoen.
Op Paasavond 1746 ’hebben de Fransche beginnen de palissaden uijt te trecken langsts de Beverpoorte, en op den derthienden zijnder menigte gecommandeerde keurlingen in het werk gesteld …dewelke alles vernietigt en plat geleijd hebben aan de Beverpoorte, Eijnpoorte, Meerschpoorte en Baerpoorte, en al dat niet brekelijk was, heeft men met geweld van poer doen in den lucht springen, mer het gone meest beklaegd wierd van alle menschen, dat was de Meerschpoortbrugge, maer om de hoedanighede van die brugge te beschrijven, zo dient men te weten dat zij was zeer hooge, zo de stenen pilaeren nog uitwijsen, en haer beginsel nam van dertig voeten wedersijts het waeter, en hadde drij boogens om de schepen door te passeren, item twee pilaeren coonstig gemaekt, dewelke diende om de brugge op te vauteren, en dezelve dienden ook om menigte van balken in te leggen om het waeter op te hauden. Boven de brugge was gemaekt op forme van een huijs, waer binnen was veel gewan, om de arken die door de bruggen waeren hangende te laeten sinken of op te winden als de schepen daer wilden door vaeren, en ook om met den hangel de ingeleijde balken te doen sluijten, immers eene brugge die schoon was om te zien, en daer vooren was haer den naem gegeven van Belle Fidel.’.
In 1747 kreeg de magistratuur bevel om snel 39 soldaten te leveren, ofwel bij loting aan te werven. Gelukkig was het niet nodig te loten want de koning had de 39 teruggebracht tot 20. Met de grootste moeite had men, door het aanbieden van grof geld, 20 mannen bereid gevonden het Franse leger te vervoegen. Een loting was vermeden.
Terug onder de Oostenrijkers
Op 05/02/1749 gaf de Franse bezetter de sleutels van de stad aan majoor Constorf, de Oostenrijkse bevelhebber. Hierna verliet het Franse garnizoen de stad.
Op 19 augustus vond in Oudenaarde de eerste militieloting plaats. Deze loting zou blijven bestaan tot 1909.
In april 1751 kwam prins Karel van Lotharingen naar Oudenaarde. Hij logeerde in het hospitaal. De tweede dag werd hem door het stadsbestuur ’s avonds een bal aangeboden. De prins toonde zich een fervent danser. Pas in de vroege uurtjes (om 3 uur) zette hij zijn tocht naar Kortrijk verder.
Op Pasen 1754 luidde men de grote klok van de Walburgakerk zó fel dat deze barstte. 2 jaar later werd op het kerkhof een nieuwe klok gegoten. Het luiden van deze klok (zonder toestemming van het stadsbestuur) op Sacramentsdag zou in 1761 leiden tot een ruzie tussen de pastoor van Walburga en de magistratuur.
In 1755 werden al de klokken van de beiaard opnieuw gegoten. In 1756 en in 1760 (2x) deed zich een aardbeving voor. In 1756 was de schade aanzienlijk.
In 1760 woedde er een besmettelijke ziekte in Oudenaarde. Op 6 weken tijd stierven 49 mensen.
Een opmerkelijk iets deed zich voor in 1761. Op 5 januari werd een drieling (3 jongens) geboren. Het eerste kind had een donkere huid. De twee anderen niet. Twee uren na hun geboorte werden ze gedoopt en kregen de namen Jaspar, Melchior en Balthazar. Kort daarna overleden de baby’s. De volgende dag, op hun feestdag, werden ze begraven in de kerk van Pamele.
In 1763 vroeg het stadsbestuur de toestemming aan de keizerin voor het aanleggen van een steenweg van Gent naar Ath, dwars doorheen de stad.
In 1766 deed men een omhaling in de stad om fondsen in te zamelen voor het herstellen van de Walburgakerk. Vooral het dak en de toren waren in een slechte toestand.
Op 20/09/1773 werd de orde der jezuïeten opgeheven. In oktober werden de 7 priesters en 2 broeders van het Oudenaardse klooster per koets naar Gent gebracht. In 1777 werd de kerk van de jezuïeten ontwijd en verkocht om daarna afgebroken te worden. Ook de hof werd geslecht. In 1778 trok men op de vrijgekomen plaats een straat (Koningsstraat) en werden er huizen gebouwd.
In 1774 werd de Grote Markt opgehoogd en gekasseid. De kerkhofmuur werd afgebroken. Het jaar erop werd de Kattestraat voorzien van kasseien.
In 1777 werd de Schelde geruimd van aan de Meerspoort tot aan het Nieuw Kasteel. Er werd een tweede Spei naast het oude gemaakt.
In 1779 werd begonnen met de bouw van een nieuw vleeshuis (zie postkaart), dat ook een onderkomen zou bieden voor de tekenacademie.
Om de kwaliteit van de producten en de gelijke concurrentie op de verkoop te verzekeren, werd de verkoop door de ambachten verplichtend gemaakt in één gebouw, een halle (bijvoorbeeld een lakenhalle). Het vleeshouwersambacht in Oudenaarde had sinds de 14de eeuw een vleeshalle op de Grote Markt staan (vóór de Broodstraat). Aan de halle stonden huurhuisjes. Het vee werd daar in openlucht geslacht. In 1544 was er sprake van een nieuwe vleeshalle op een andere plaats. Door de afbraak van de halle was het mogelijk de markt te vergroten. In 1546 werden op de hoek van de Burg twee huizen gesloopt om daar een nieuwe vleeshalle te bouwen. Het duurde nog tot 1584 vooraleer het vleeshuis er stond. Tot dan werd de ruimte gebruikt als vismarkt. Het gebouw in baksteen was lang en laag, en bleef in dienst tot 1779. Toen was het stadsbestuur eindelijk bereid op dezelfde plaats een nieuw vleeshuis te laten bouwen.
Het werd uiteindelijk een classicistisch gebouw, opgericht in 1780-83 naar ontwerp van de architecten Ph. Van der Meersch en A. Van den Hende (schoonbroers), oprichters van de tekenacademie in 1773. In het begin werden de lessen gegeven in weinig aangepaste lokalen. De bouw van het nieuwe vleeshuis was een opportuniteit om de academie hier in onder te brengen. Het gebouw kreeg dus een dubbele functie: op de benedenverdieping de vleeshal en op de bovenverdieping de academie, een niet voor de hand liggende combinatie. Het fenomeen ‘académie’ was typerend voor de verlichte tijdsgeest van de late 18de eeuw. In 1776 besliste keizerin Maria-Theresia bij decreet de academie onder haar koninklijke en keizerlijke bescherming te nemen. De academie mocht voortaan ’Koninklijke Academie van teken-, schilder- en bouwkunde’ genoemd worden. De bekendmaking van het decreet in Oudenaarde, zorgde voor de nodige feestelijkheden.
De voorgevel van het vleeshuis heeft 3 delen die volledig opgetrokken zijn uit hardsteen van Feluy. Er is een centrale rondboogpoort in de ruw bewerkte onderbouw. De bovenbouw is geaccentueerd door Corinthische zuilen. Boven het hoge rondboogvormige middenvenster staat het wapenschild van de stad tussen twee wildemannen als tenanten met eronder de vermelding ‘P.S.P.Q.’. De ovale medaillons met guirlandes boven de zijvensters herinneren aan de verheffing van de instelling tot Koninklijke Academie in 1776 (Regiae linearis et archit. academiae erect. MDCCLXXVI) en aan de oprichting van dit gebouw in 1780 (scholam hanc aere suo exstrui fecit S.P.Q.A. MDCCLXXX). De zij en achtergevel zijn in baksteen opgetrokken. Opvallend is dat in die tijd elk spoor van een dak moest verborgen worden achter de gevel.
In de 19de en 20ste eeuw onderging het gebouw aanpassingen. Na een wijziging in 1959, met een verzakking tot gevolg, liet men het gebouw verkommeren.
Onder leiding van architect M. Stoop werd tussen 1988 en 1993 het vleeshuis uiteindelijk heringericht als stadsbibliotheek met toevoeging van een kelder- en zolderverdieping. De inwendige structuur werd volledig vernieuwd en het aantal verdiepingen werd verhoogd. Het gebouw is volledig onderkelderd en er werd een bovenverdieping gecreëerd. De achterliggende vrije ruimte in de Burg werd eveneens benut. Het verborgen lessenaarsdak is vervangen door een zichtbare zolderverdieping.
Onder leiding van Joseph de Ferraris, generaal bij de Oostenrijkse artillerie, veldmaarschalk in de Oostenrijkse Nederlanden, werden tussen 1771 en 1778 275 uiterst gedetailleerde topografische kaarten van de Oostenrijkse Nederlanden gemaakt. Het was de eerste systematische en grootschalige kartering, zowel in ‘België’ als in heel West-Europa.

Oudenaarde op de Ferrariskaart (Koninklijke Bibliotheek van België)
Keizer Jozef II (1780-1790)
Een verlicht monarch met moderniserende hervormingen
Jozef volgde zijn moeder op die in 1780 was overleden. Zijn moeder en grootvader hadden nooit de Oostenrijkse Nederlanden bezocht. Hij deed dit wel, maar wel incognito. Hij was zeer ontsteld over wat hij hier zag. Hij zag een verouderde administratie en de oude gilden met hun voorschriften en regels hadden de economie in hun greep. De adel en de geestelijkheid staken hun geld in gronden in plaats van het in de industrie te investeren.
Jozef II was een diepgelovig man. Hij zag dat het volk hier altijd iets te vieren had. De Kerk hield prachtige processies en had schitterende gewaden en gouden vaatwerk. Hij kon de vrolijke en vrije geest van zijn volk in de Nederlanden niet begrijpen. Hij besloot op een kordate manier hervormingen in te voeren.
Zijn eerste hervormingen waren nochtans verstandig en konden de Vlamingen bekoren. Er zaten de keizer 2 dingen enorm dwars, namelijk de vreemde garnizoenen in de barrièresteden en de blokkade van de Schelde. Maria-Theresia had in 1749 al geweigerd van voor de Hollandse garnizoenen nog te betalen. In 1783 maakte hij gebruik van de Engels-Hollandse oorlog om de Hollanders uit de garnizoenssteden te verdrijven en hun versterkingen af te breken.
In 1785 deed hij een poging om de blokkade van de Schelde te doorbreken. Hij liet twee Oostenrijkse schepen de Schelde tot de monding afvaren. Toen het eerste schip (de Louis) ter hoogte van Saaftinge kwam, bevalen de Hollanders de kapitein terug te keren. De Louis voer echter door, waarop één Nederlands kanonschot werd afgevuurd, waarbij de kanonbal in de soepketel van de Oostenrijkers terecht kwam. De Oostenrijkers kozen het hazenpad.
De Franse koning Lodewijk XVI stoorde zich aan dit voorval en waarschuwde zijn schoonbroer Jozef II dat hij de opheffing van de blokkade van de Schelde nooit zou toestaan. Om zijn stelling te staven, trok hij zijn troepen samen aan de grens met Vlaanderen en aan de Rijn. Door het verdrag van Fontainebleau in 1785 kreeg Jozef II de havens van Lillo en Liefkenshoek en een schadevergoeding van 10.000.000 florijnen. Het was een magere troost.
Toen de keizer het Tolerantie-Edict in 1781 afkondigde, kwam er voor het eerst aarzelend een oppositie op gang. Door dat besluit probeerde hij vooral in de Donaulanden de protestanten, die massaal geëmigreerd waren, terug te lokken. In de Zuidelijke Nederlanden, waar het katholicisme oppermachtig was, werd het protestantisme geduld.
Op kerkelijk vlak nam hij enkele drastische maatregelen. In 1782-1783 regelde de keizer de eredienst. Hij beperkte het gebruik van kaarsen en bepaalde zelfs het aantal slagen met het wierookvat. Tussen 1783 en 1787 gingen in de Oostenrijkse Nederlanden 163 kloosters dicht. De kloosterlingen moesten zich voortaan nuttig maken in de ziekenzorg, zielzorg of in het onderwijs. In 1784 kwam een verbod om mensen in of rond de kerk te begraven omdat de stank of luchtverontreiniging tot ziekten zou leiden. De kerkhoven moesten vanaf dan buiten de stad liggen. Ook in 1784 werd het burgerlijk huwelijk en de mogelijkheid tot echtscheiding ingevoerd. Vanaf 1785 moesten de pastoors vanaf de preekstoel de vorstelijke edicten aflezen. Het jaar erop werden de preken gecensureerd en werden alle kermissen op dezelfde dag gevierd om verspilling te vermijden. Het aantal processies werd beperkt tot twee per parochie. Bedevaarten werden afgeschaft. Parochies werden doelmatiger ingedeeld en het pastoorsambt stond open voor concurrentie. De paus had geen enkele vat op keizer Jozef II.
De katholieke Kerk kwam in 1786 in opstand na het afschaffen van de bestaande vormen van priesteropleiding en het oprichten van een door de staat geleid Seminarie-Generaal in Leuven en een filiaal in Luxemburg, door Jozef II bedoeld om een verlicht en regeringsgezind priesterbestand op te leiden. De seminaristen kwamen in opstand en er verscheen een vloed aan pamfletten die de omstreden keizerlijke politiek aanviel.
Pas na zijn dood werden de meeste maatregelen teruggeschroefd.
Groeiend verzet
Door 2 edicten van 01/01/1787 schafte Jozef II de traditionele instellingen in de Oostenrijkse Nederlanden af en verdeelde het land in 9 nieuwe provincies (de kreitsen), die elk bestuurd werden door een intendant. Er werd een algemene regeringsraad opgericht die voorgezeten werd door de gevolmachtigde minister.
De oude rechterlijke instellingen werden vervangen door 64 rechterbanken van eerste aanleg, twee beroepshoven en een hof van verbreking in Brussel.
Heel wat functionarissen verloren door deze decreten hun functie, hun maatschappelijke status en hun macht. Het kerkelijke ongenoegen kreeg op deze manier steun van andere maatschappelijke groepen die zich eveneens bedreigd voelden.
De keizer ging nog verder en schafte de stedelijke tolgelden af omdat die het vrije handelsverkeer belemmerden. Ondernemers konden net zo veel werknemers aannemen als ze nodig hadden. Dit ging rechtstreeks in tegen de gildebelangen. Sinds eeuwen organiseerden zij de arbeid. Door hun strenge regelgeving werkten ze de economische vooruitgang tegen en ondermijnden ze de technische vernieuwingen.
De Zuidelijke Nederlanden waren niet rijp voor de radicale hervormingen. In principe had de keizer gelijk, doch de hervormingen gingen te snel. De hervormingen van de oude instellingen, de onderwerping van de Kerk aan de Staat en het doorbreken van het arbeidsmonopolie van de gilden, resulteerden in een verzet. De sfeer werd grimmig en revolutionair. De Provinciale Staten protesteerden en stuurden petities naar de gouverneurs, aartshertogin Maria Christina en hertog Albert van Saksen-Teschen. Men bad voor vrijheid. Het verzet in de provinciale staten, toonde zich eerst in Henegouwen, daarna in Brabant en ook in Vlaanderen. Er braken op veel plaatsen rellen uit. Dit gaf aanleiding tot de oprichting van stedelijke burgerwachten, de zogenaamde vrijheidskorpsen, die de orde moesten handhaven.
De landvoogden schrokken van het protest en poogden in 1787 bepaalde maatregelen in te trekken, maar Jozef II gaf geen krimp, waarop zijn regering steeds meer greep op de gebeurtenissen verloor. In juli ontbood hij de landvoogden en zijn minister Belgiojoso, samen met een afvaardiging van de provinciën. In augustus werden zij in de Hofburg ontvangen. Graaf Murray nam tijdelijk het bestuur in de Oostenrijkse Nederlanden in handen. Jozef II deed enkele toegevingen. Belgiojoso werd als gevolmachtigde minister vervangen door graaf Ferdinand von Trauttmansdorff en de intendanten zouden niet herbenoemd worden net als de leden van de nieuwe rechtbanken. De Staten van Brabant waren met deze ‘toegevingen’ niet tevreden en weigerden de belastingen goed te keuren. In oktober kwam Trauttmansdorff te Brussel aan. Tegen 1 december had hij de Staten van Brabant zover kunnen drijven dat ze moesten instemmen met de belastingen. Op 17 december gaf hij het bevel het bestuur van het land te herstellen in de staat waarin het zich op 1 april bevond.
In januari 1788 weigerden zowel de Raad van Henegouwen als deze van Brabant de ministeriële beslissing af te kondigen. Trauttmansdorff gijzelde daarop de Raad van Brabant (het hoogste rechtscollege in het hertogdom Brabant) in een vergaderzaal, totdat deze na 15 uren opsluiting uiteindelijk toegaf. In de straten vielen ondertussen doden. De onrust in het Leuvense werd groter en groter zodat Jozef II besloot de ganse universiteit te verhuizen naar Brussel, met uitzondering van de faculteit theologie en het Seminarie-Generaal. Door de ontstane haat tegen de kerkelijke hervormingen, werd het Seminarie-Generaal geboycot. In juni 1788 verbleven er amper 18 leerlingen. In Antwerpen vielen tientallen burgerdoden bij het gewapenderhand ontruimen van het bisschoppelijk seminarie. Er circuleerden ophitsende pamfletten waarbij tot verzet en bewapening werd opgeroepen. Het moment was aangebroken om de godsdienst, de privileges en de grondwet te verdedigen.
In het najaar van 1788 was het tijd om de belastingen te hernieuwen. Zowel Henegouwen als Brabant stemden hier niet mee in.
De Brabantse Omwenteling (1789)
Na de weigering om toe te stemmen in het betalen van de belastingen, schortte Jozef II in januari 1789 alle verleende privileges aan het hertogdom Brabant op.
De Brabantse Staten hadden in 1787 voor de verdediging van hun belangen de succesvolle advocaat Hendrik van der Noot (zie hiernaast) aangezocht. Hij kwam uit het milieu van de Brusselse gilden, het eeuwenoude patriciaat, waar het echte verzet lag. Van der Noot, een echte volksmenner, was de spreekbuis van de conservatieve clerus, de adel en de ambachten, die het herstel wilden van de oude instellingen en de soevereiniteit van de Staten. Daarom werd deze groepering ‘statisten’ genoemd. Van der Noot moest in augustus 1788 naar het buitenland vluchten. Daar zocht hij steun voor zijn verzet tegen de Oostenrijkers. Hij wilde een vereniging met de Verenigde Provinciën, doch deze reageerden eerder argwanend.
In april 1789 werd het genootschap Pro Aris et Focis (Voor Outer en Heerd - Voor Altaar en Haard) opgericht, geleid door de Brusselse advocaten Jan Frans Vonck en Jan-Baptist Verlooy. De vonckisten rekruteerden vooral in de middenklasse van lagere burgerij en werden geïnspireerd door de Franse revolutionaire ideeën van volkssoevereiniteit en republicanisme. Zij steunden eerst de hervormingen van Jozef II, maar door de manier waarop hij ze doordrukte, sloten zij zich aan bij het verzet.
Zij gingen een gewapende opstand voorbereiden om de Oostenrijkers te verjagen. Gepensioneerd officier Jan Andries vander Mersch werd aangezocht om de leiding te nemen van een opstandelingenleger, waarvoor fondsen werden geworven door geestelijken.
Toen Vonck (zie hiernaast) met van der Noot contact opnam om toe te treden tot het opstandelingenleger, reageerde deze eerst afwijzend. De statisten bleven hopen op een buitenlandse interventie. De leden van Pro Aris et Focis wilden op eigen kracht steunen. Door hen kwam er een uittocht van weerbare mannen naar Staats-Brabant (huidig Noord-Brabant) op gang, waar met bemiddeling van gevluchte katholieke geestelijken een comité van nationale bevrijding (het comité van Breda) werd gevormd dat de twee stromingen verenigde. Enkele duizenden jonge mannen weken uit en vormden in Breda een ‘patriottenleger’.
In juni 1789 schafte Jozef II het Charter van Henegouwen en de Blijde Inkomst, de feitelijke grondwetten van beide provincies, af.
Op 24 oktober viel een leger van 2.800 man de Kempen binnen. Vanaf het stadhuis van Hoogstraten, dat het eerst werd veroverd, werd het ‘Manifest van het Brabantse Volk’ afgekondigd. Het manifest verklaarde Jozef II vervallen van de Brabantse troon.
Op 27 oktober werd strijd geleverd in Turnhout. De Oostenrijkers leden een nederlaag, deels te danken aan de tussenkomst van de bevolking. Op 16 november viel Gent, waarna de werkelijke bevrijdingsstrijd werd ingezet. Op 12 december werd de hoofdstad veroverd, waarna de Oostenrijkse troepen en ambtenaren zich terugtrokken naar het oosten. Tegen 22 december waren alle provincies, op Luxemburg na, bevrijd.
Oudenaarde onder Jozef II
Op 17/06/1781 kwam Jozef II (zie portret), vergezeld door zijn generaal Lascij, naar Oudenaarde. Hij stopte aan de Posterij (rechtover de Cale) om van paarden te wisselen. Hij werd begroet door Jan-Jozef Raepsaet, griffier van de kasselrij. Vervolgens reed de keizer onmiddellijk door naar Aalst.
In 1782 begon men het kasteel van Pamele af te breken. In juli van dat jaar werden, op bevel van de keizer, al de ‘fortificatien’ rond de stad verkocht. Het grootste deel werd gekocht door Guillaume Liedts. Het jaar nadien werden de vrijgekomen gronden van het kasteel van Pamele in perceelsblokken ingedeeld en verkocht. 100 jaar later zou op één van die percelen het latere klooster-rusthuis Heilige Famile gebouwd worden.
In 2005 en 2007 werden opgravingen gedaan waarbij 2 hoektorens van het kasteel van Pamele werden blootgelegd en onderzocht. Er werden munten, dobbelsteentjes, een spiegeldoosje, gespen, een gezichtje en heel wat aardewerk gevonden in een afvalpakket op de keldervloer van één van deze torens. Dit afvalpakket dateert uit het derde kwart van de 14de eeuw.
In 1784 werd het klooster van de grauwe zusters of penitenten in de Hoogstraat gesupprimeerd. Jan-Jozef Raepsaet kocht de kloostergronden en liet een huis bouwen op de plek waar de kapel had gestaan. Aangezien er geen doden meer mochten begraven worden binnen de stad en in de kerken, werd een stuk land op de Eindries, dat het Sint-Jacobsland genoemd, als kerkhof in gebruik genomen en plechtig ingewijd.
In mei 1786 publiceerde men in Oudenaarde de afschaffing van de broederschappen. Er moest een inventaris van de bezittingen worden opgemaakt. Het volk morde. Het nieuwe kerkhof werd ommuurd en de Beverpoorte werd gemaakt. De vest werd gevuld om er huizen op te bouwen. De grond van het afgebroken kasteel van Pamele werd in kavels verkocht en er werd een straat, de ‘Kasteelstraat’, dwars doorheen het vroeger kasteel getrokken. In 1806 werd de straat voorzien van kasseien. In 1787 maakte men de Baarpoorte en de vest werd gevuld.
Ook in 1787 kwam er binnen de stad protest tegen de nieuwe bestuurlijke en juridische indelingen en organen. Jan-Jozef Raepsaet ontpopte zich tot de leider van het protest (zie verder artikel over J.J. Raepsaet).
In september 1788 was er te Schorisse veel volk verzameld. Men luidde de alarmklok waarop boeren uit Maarke, Etikhove, Zegelsem, Horebeke, Elst, Michelbeke en Mater zich kwamen aansluiten. Uiteindelijk waren in totaal rond de 6.000 mensen verzameld. Zij riepen dat ze vrij waren en geen belastingen meer moesten betalen. De minister had dit hen schriftelijk meegedeeld?? Deze vergadering van keizersgezinde boeren verontrustte de Oudenaardse bevolking. Op de marktdag op donderdag wilden zij aan de poorten geen rechten meer betalen en dreigden de stad te plunderen. Het stadsbestuur liet begaan om erger te voorkomen.
In juni 1789 verenigden zich jonge stedelijke opstandelingen. Ze oefenden zich en noemden zich ‘patriotten’. Hun aantal bedroeg op het einde van de maand 87 man. In juli werd J.J. Raepsaet ingehuldigd, nadat hij bij het Oostenrijks bestuur een verzoekschrift had ingediend om de oude vrijheden te behouden.
In oktober herbergde de stad een garnizoen van 50 soldaten (regiment Clairfait). ’s Avonds en ’s nachts patrouilleerden zij rond de stad. De ‘crawatten’, een bende jonge gasten die dagelijks in café Het Verken vergaderden en dronken, vatten op een bepaald moment het plan op om de heer Maroucks, fiscaal van Vlaanderen (toezichthouder op de handhaving van de openbare orde en openbaar aanklager), die op weg was naar Oudenaarde, te vermoorden. De aanslag kon worden verijdeld. De crawatten maakten zich meester van de sleutels van de Beverepoort en Einepoort en wilden alle soldaten vermoorden. Door de tussenkomst van enkele belangrijke burgers kon ook dit worden voorkomen.
Op 21 oktober werd J.J. Raepsaet gevangengenomen en weggevoerd naar Aalst. Op het einde van de maand kreeg men de tijding dat de Oostenrijkers door de patriotten verslagen waren.
Begin november vertrokken enkele patriotten naar Sint-Niklaas om daar het grote patriottenleger te vervoegen. Op 16 november werd een oproep gedaan om vrijwilligers aan de werven om het patriottenleger te Gent vervoegen. ’s Middags hadden zich al 100 man ingeschreven. De inschrijving gebeurde in De Zalm. ’s Avonds vernam men dat de Oostenrijkers te Gent waren verslagen. De volgende dag droegen onze burgers de vaderlandse driekleurige cocarde (met de kleuren rood, geel en zwart) op hun hoed. De 18de werd een patriottisch comité opgericht (met onder meer Guillaume Liedts en Jacques Raepsaet). De 28ste werd uitgeroepen dat allen die dienst wilden nemen bij de patriotten dagelijks 10 stuivers en 2 pond brood zouden krijgen. De dag nadien begon men de stad te versterken.
Op 4 december werd een nieuwe magistratuur geïnstalleerd: burgemeester, schepenen en oppervoogden. De burgemeester was E. Bauwens; de schepenen waren: F. Van Meldert, P. De Smet, G. Liedts, L. Vandewalle, J.P. Lefebure, C. Archie; de oppervoogden: P.L. De Pestele, P. Kerstock, J. Raepsaet, Vande Wiele, A. Van der Meersch, P. Maes.
Op 5 december trokken 80 mannen uit Oudenaarde naar Gent om het garnizoen daar te versterken. Op 6 december keerde J.J. Raepsaet terug uit gevangenschap. Hij was uitgewisseld tegen kanselier Crumpipe die door de patriotten was ontvoerd. Er werden wapens aangevoerd om de patriotten te bewapenen. Op 11 december kwamen Brabantse patriotten te Oudenaarde aan (50 man voetvolk en 7 dragonders). De 14de werd vernomen dat Brussel was veroverd op de Oostenrijkers. Generaal d’Alton was naar Namen gevlucht. Op het einde van de maand werd hier een compagnie vrijwilligers te voet en een escadron ruiters gevormd.
De Verenigde Nederlandse (Belgische) Staten (1790)
Een broze en kortstondige onafhankelijkheid
In navolging van Brabant verklaarden ook de andere Zuidelijke Nederlanden zich onafhankelijk. De Staten van het belangrijke graafschap Vlaanderen vaardigden op 04/01/1790 hun Manifest van de Provincie Vlaanderen uit. Alleen de Staten van het hertogdom Luxemburg deden niet mee. Op 11/01/1790 kondigden de Staten, verenigd in een Staten-Generaal ‘de Akte van vereniging van de onafhankelijke Verenigde Nederlandse Staten’ af. Zij hielden daarbij één oog op de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring en het andere op de onafhankelijkheid van de Verenigde Provinciën.
Er ontstond een confederatie onder de naam van de stichtingsvergadering, de ‘Verenigde Nederlandse Staten’. Als vlag kozen zij de driekleur, een verbinding van de Brabantse wapenkleuren (zwart en geel) en de Henegouwse (geel en rood). In het prinsbisdom Luik vond de Luikse Revolutie plaats, maar de radicale opstandelingenleiders daar sloten zich niet aan bij de meer behoudende politieke unie van de Verenigde Nederlandse Staten.
Vele zuiderlingen liepen rond met oranje kokardes, die in het Noorden een symbool van de reactie waren, maar in het Zuiden een symbool van trouw aan de gewestelijke privileges die, in de door Oranje geleide opstand tegen Filips II, verdedigd waren.
Belangrijk in de leiding in de Zuidelijke Nederlanden was kanunnik Petrus Johannes Simon van Eupen (1744-1804). Hij was een invloedrijke ultramontaanse geestelijke uit het bisdom Antwerpen, die al jaren strijd voerde tegen de hervormingen van Jozef II. Van Eupen werd adviseur van Hendrik van der Noot, leidend lid van het Comité van Breda, en had een actieve rol in het tot stand komen van de Verenigde Nederlandse Staten. Bovendien was Van Eupen staatssecretaris, met minister Van der Noot, leider van het bestuur van de republiek. Zij verzetten zich tegen elk voorstel om het staten- en standenregime bij te werken. Ze vreesden Frans-revolutionaire toestanden. Dat kon de positie van de Kerk in gevaar brengen.
Het bracht hen ook in conflict met Vonck en andere democraten, die de stedelijke middengroepen en zelfs de plattelandsbevolking een stem in het landsbestuur wilden geven. De vonckisten kregen niet enkel de adel, de geestelijkheid en de boeren tegenover zich, maar ook de Brusselse gilden. Op massabijeenkomsten protesteerden gewapende gildeleden en boeren tegen de Verlichting, de tolerantie en de vonckisten. De pers wakkerde de afkeer van de als antireligieus bestempelde filosofie van deze eeuw verder aan.
In maart 1790 leidde dit tot aanslagen en plunderingen. Na een campagne tegen de vonckisten, waartoe ook de bisschoppen zich leenden werd, met de steun van de invloedrijke parochiegeestelijken, onder de bevolking een hetze gevoerd tegen de progressieven, die massaal in ballingschap trokken, voornamelijk naar het revolutionaire Frankrijk. Van hieruit zouden zij enkele jaren later terugkeren in het kielzog van de Franse troepen. Een volksopstand van tienduizenden thuiswerkers, boeren en ambachtslieden in Zuid-Vlaanderen, tegen de Staten en vóór de keizer werd in bloed gesmoord.
De nieuwe staat kreeg weinig internationale steun. Pruisen raakte meer en meer betrokken in de politiek van de Lage Landen. Het betuigde niet slechts steun aan de nieuwe republiek, maar zond, na samenspraak met het orangistische bewind in het Noorden, ook effectief troepen ter ondersteuning.
De Staten-Generaal kreeg geen toereikende medewerking en financiële bijdragen van de provinciale staten, waardoor er grote financiële moeilijkheden opdoken. De interne spanningen tussen de behoudende statisten en democratische vonckisten hadden bijna tot een burgeroorlog geleid.
Keizer Jozef II overleed op 20/02/1790. Hij werd opgevolgd door zijn broer keizer Leopold II. Met de Conventie van Reichenbach van 27/07/1790 viel de Pruisische steun aan de jonge republiek weg. Op 10/09/1790 tekenden vertegenwoordigers van de keizer, Pruisen, Groot-Brittannië en de Verenigde Provinciën een conventie in Den Haag die de voorwaarden voor het herstel van het keizerlijk gezag vastlegde, op voorwaarde dat vrijwel alle hervormingen op kerkelijk, bestuurlijk en gerechtelijk gebied zouden worden ingetrokken. Op 24 november werd Namen door Oostenrijkse troepen bezet, en de Staten van Namen zagen zich verplicht diens gezag weer te erkennen. 2 dagen later onderwierp de Statenvergadering van West-Vlaanderen zich. De rest van het land, met inbegrip van het prinsbisdom Luik, werd zonder veel geweld heroverd en leider Van der Noot en zijn raadsman Van Eupen vluchtten naar de Verenigde Provinciën. De nieuwe keizer paste de hervormingen milder toe dan zijn voorganger, maar echt rustig werd het nooit meer.
Oudenaarde tijdens de onafhankelijkheid
Op 04/01/1790 werden de schepenen Liedts en De Smet naar Gent afgevaardigd om Jozef II als graaf van Vlaanderen af te zweren en vervallen te verklaren. Op 5 januari werd op het stadhuis plechtig het manifest van de provincie Vlaanderen afgelezen.
Begin maart zat de gevangenis vol met keizersgezinden, de zogenaamde ‘vijgen’. Op 8 maart waren een aantal burgers verzameld in Het Hof van Bevere. Ze wilden het Bourgondisch Kasteel, eigendom van de heer Schepers, plunderen. Deze Schepers had in 1780 het kasteel gekocht onder het voorwendsel van er veel mensen te werk te stellen en de armen een inkomen te geven. Schepers maakte in het kasteel een maalderij. De mensen achtten hem verantwoordelijk voor de duurte en schaarste van het graan. Vóór het sluiten van de stadspoorten trokken zij naar het kasteel onder het roepen van ‘komt om de bakte!’. Eenmaal aangekomen werd hen de toegang tot het kasteel geweigerd. De menigte nam bezit van een aangemeerd schip dat gevuld was met graan. De burgemeester en de hoogbaljuw probeerden de menigte te kalmeren. Ze slaagden er gedeeltelijk in. Het schip werd uit handen gegeven maar de menigte slaagde erin de poort tot het kasteel te forceren. Een ganse nacht werd alles in het kasteel kort en klein geslagen, verbrand of in de Schelde gegooid. Het moest een waarschuwing zijn voor alle graankoopmannen in het land! Schepers was een ondernemer die gewrongen zat tussen de oude en de nieuwe maatschappij. Zijn kapitaalintensieve onderneming verstoorde de oude orde te Oudenaarde. Zijn ondernemingslust en vroeg-liberale ideeën wekten een sociale ontevredenheid op. Men verweet hem zich te verrijken op de kap van de gewone mensen.
Nog dezelfde maand besloten de Staten van Vlaanderen een edict uit te vaardigen tegen plunderaars. Het nieuwe regime was als de dood voor een volksopstand. In Oudenaarde werden gevreesde oproermakers van hun bed gehaald.
Op het einde van de maand werd vernomen dat het kasteel van Antwerpen door de patriotten was veroverd.
In april en mei 1790 deed de stad een vrijwillige gift aan de Staten van Vlaanderen.
Eind mei brak er in het gebied tussen Oudenaarde, Noord-Henegouwen, Gavere en Aalst een grote opstand uit. De rebellen stuurden aan op de vernietiging van de oude maatschappij. De rebellie van het Oudenaardse was gericht tegen het nieuwe bewind en voor de verdreven Oostenrijkse keizer en duurde tot begin juli (zie verder artikel over de plattelandsopstand van 1790).
In juli richtte men een compagnie vrijwillige kanonniers op. Op 27 juli werd Leo Fidelis Raepsaet gedoopt. De prelaat van Sint-Pieters was in naam van de Staten van Vlaanderen peter van het kind van Jan-Jozef Raepsaet geworden, dit als blijk voor bewezen diensten.
Op 22 september plantte men in het midden van de Grote Markt, rechtover de Einestraat de Vrijheidsboom. In oktober had men weer problemen me de ‘vijgen’. Zo werd er ten huize van de postmeester door de keizersgezinden vergaderd. In Nederzwalm en Sint-Blasius-Boekel werden door Oudenaardse vrijwilligers diverse keizersgezinde boeren opgepakt.
In november werden vrijwilligers gevraagd voor het leger te Namen. Meer dan 150 vrijwilligers boden zich aan. Slecht 50 vertrokken. Uiteindelijk kwam er nieuws dat de patriotten zich naar Brussel hadden teruggetrokken. Velen verlieten het patriottisch leger, waaronder ook heel wat Oudenaardisten.
Rond 3 december keerden de in november vertrokken vrijwilligers uit Brussel terug. De keizersgezinde boeren roerden zich. De 4de werd de vrijheidsboom afgekapt. De 5de probeerden keizersgezinden een kanon te bemachtigen. Ze werden uit de stad verdreven. De 6de hielden de vrijwilligers voor de laatste keer de wacht. Zij werden afgelost door de burgerij. Heel wat gevluchte patriottische officieren doortrokken de stad op weg naar Frankrijk.
Keizer Leopold II (1790-1792) en Frans II (1792-1794)
Oostenrijkse restauratie
Sommige vonckisten maakten na de herovering door de Oostenrijkers gebruik van een amnestieregeling. De royalisten kregen de macht in handen en werden voor hun trouw beloond met diverse functies. De periode van januari 1791 tot november 1792 wordt de eerste Oostenrijkse Restauratie genoemd. De situatie van vóór Jozef II werd hersteld. De radicale democraten trokken zich terug in Frankrijk. Ze stichtten er een Comité des Belges et Liégeois Unis (verenigde Nederlanders en Luikenaars), dat een centraliserend grondwetsproject voorop stelde, namelijk één kamer, samengesteld via het algemeen stemrecht met ruime bevoegdheden en controlemogelijkheden op de uitvoerende macht.
Voorloper van een onafhankelijk België
Hoe kort ze ook was, deze revolutie had zeker een belang voor de Belgische natievorming. Voor het eerst hadden de inwoners van de verschillende vorstendommen, met inbegrip van het prinsbisdom Luik, zich verenigd en politiek geëngageerd voor volkssoevereiniteit.
Er was partijvorming gekomen die ook in de 19de eeuw werd doorgetrokken, namelijk een kerkpartij en een antiklerikale partij.
Onder Frans bewind
De Franse Nationale Grondwetgevende Vergadering verklaarde in april 1792 de oorlog aan Oostenrijk en zijn bondgenoten. De Eerste Coalitieoorlog was een feit. Franse troepen vielen de Oostenrijkse Nederlanden binnen. De Franse revolutionairen waren echter slecht georganiseerd en de inval verliep rampzalig. De Fransen leden nederlaag na nederlaag. Stilaan keerden de kansen en vielen de Fransen onder bevel van generaal Dumouriez andermaal de Oostenrijkse Nederlanden binnen na een grote overwinning in de Slag bij Jemappes op 6 november (zie schilderij). De bezetting was van korte duur. Na de Franse nederlaag in de tweede slag bij Neerwinden op 18/03/1793 trok Dumouriez zich terug uit de Oostenrijkse Nederlanden. Hij sloot een wapen-stilstand met de Oostenrijkers en liep naar hen over.
In 1794 werden de Oostenrijkse Nederlanden opnieuw door de Eerste Franse Republiek veroverd en in 1795 geannexeerd. Oostenrijk erkende dit verlies met de Vrede van Campo Formio in 1797.
Oudenaarde onder Leopold II en Frans II (1790-1794)
Daar zijn de Oostenrijkers weer
Op 08/12/1790 deed een voorwacht Oostenrijkse huzaren zijn intrede in de stad, een tijdje daarna gevolgd door een 500-tal anderen. De stad schonk hen enkele tonnen bier, brood en kaas. De huzaren trokken verder naar Doornik en lieten hier als bezetting een aantal manschappen achter. Ze werden op de Vismarkt en in het gasthof Den Gouden Leeuw gehuisvest.
De 16de kondigde men op het stadhuis een algemene amnestie af. De 18de werd bevolen dat alle geweren, sabels, poeder, lood … binnen de 24 uren moesten ingeleverd worden op pijne van lijfstraffen. Dit bevel werd niet algemeen opgevolgd.
Op 02/01/1791 werd een nieuw stadsbestuur aangesteld dat uiteraard samengesteld was uit keizersgezinden. De 21ste werd met een ‘schoone musicale misse’ gevierd dat men bevrijd was van de ‘dwingelandij’. Onder het luiden van de klokken en het spelen van de beiaard werd na de mis een grote hoeveelheid tarwebrood uitgedeeld aan de armen.
Regelmatig waren de Oostenrijkers het slachtoffer van sabotagedaden. In de stad en op het platteland kwam het regelmatig tot opstootjes tussen patriotten en keizersgezinden. Op 21 maart werden bij keizerlijk edict alle samenscholingen verboden. De verstoorders van de rust zouden streng gestraft worden. In april werd gedreigd het kanon te gebruiken om de huizen van waaruit men op de militairen schoot, plat te leggen. Het samentroepen kon ook met het kanon worden aangepakt.
Om de bevolking gunstig te stemmen werd in april afgekondigd dat veel decreten van Jozef II werden ingetrokken.
In oktober kwamen gewezen patriotten van het platteland Oudenaarde binnengevlucht omdat ze werden geviseerd door keizersgezinde boeren. Tegen Hubert Eugene De Smet, luitenant-hoogbaljuw, werd een aanhoudingsmandaat uitgevaardigd. Een vrouw klaagde hem aan wegens de dood van haar man. Tijdens het patriottisch bewind had de heer De Smet haar man laten ophangen. De heer De Smet was reeds verwittigd en was samen met 2 vrienden van het vorige patriottische stadsbestuur, E. Bauwens en L. Vandewalle tijdig uit de stad gevlucht.
In november werd een huiszoeking verricht in het kasselrijhuis in de Hoogstraat. Er werden wapens onder de matrassen van de bedsteden gevonden.
Tijdens de winter zat de stad propvol met Franse uitwijkelingen.
In maart 1792 vertrokken de meeste Franse vluchtelingen. In juni zat het er in Bevere bovenarms op tussen keizersgezonde boeren van Bevere en jongeren uit Oudenaarde en Leupegem. De heer Maroucks, fiscaal van Vlaanderen, kwam een onderzoek instellen. De vechtjassen waren ondertussen naar Frankrijk gevlucht. Op 18 juni kwamen 2 compagnieën Oostenrijkse soldaten binnen de stadsmuren gevlucht. De Fransen hadden Kortrijk ingenomen. Prompt begon men Oudenaarde te versterken. De 30ste werd vernomen dat Kortrijk opnieuw in Oostenrijkse handen was gevallen. De bezetting van Oudenaarde vertrok onmiddellijk naar Kortrijk.
Op 10 november 1792 stonden de Fransen op het punt Oudenaarde in te nemen. De politieke vluchtelingen, waaronder H.E. De Smet, die eerder de stad hadden moeten verlaten, waren het Franse leger gevolgd en kwamen als eersten de stad binnengereden. Ze werden door de burgerij verwelkomd. ’s Anderendaags zou het leger zijn intrede doen.
Franse bezetting
Op 11 november kwam een Franse voorwacht van 9 mannen de stad binnengereden. Ze bonden hun paarden vast aan de trap van het stadhuis en kondigden het stadsbestuur de komst aan van het Franse leger onder leiding van generaal Bourdonnai. De generaal werd aan de herberg De Belle Hotesse verwelkomd door enkele stedelingen. Ook de bevelhebber van de ‘Belgische’ uitwijkelingen was ter plaatse en stond aan het hoofd van een 300-tal soldaten. Hij riep dat men voortaan van de tirannie van de Oostenrijkers verlost was. Vóór de stadspoort van de stad ontving hij de stadssleutels uit handen van het uitgedunde stadsbestuur. Enkele leden hadden al uit schrik de stad verlaten. De Franse ruiterij nam bezit van de stad. Die dag had Oudenaarde 4.000 soldaten te herbergen. Het grote leger van 30.000 man verbleef op de Beverekouter, Ooike en Moregem. Reeds de volgende morgen vertrok het leger richting Gent. In de namiddag werd de vrijheidsboom geplant. De stad moest binnen de 24 uren een grote oorlogsbelasting betalen. Deze werd uiteindelijk betaald door de stad, de kasselrij en de kloosters.
De 15de kwam de heer Alexander Courtois, vertegenwoordiger van de Franse natie, naar Oudenaarde. Hij gaf aan het stadsbestuur de opdracht om de gebuurten te doen vergaderen teneinde hun gevolmachtigden aan te duiden. H.E. De Smet werd als voorzitter van de vergadering aangeduid en Jan-Jozef Raepsaet werd secretaris. H.E. De Smet werd tot nieuwe burgemeester verkozen. Eén van de schepenen was Guillaume Liedts (de oude).
Op 05/12/1792 werd in de lakenhal de eerste ‘club der jacobijnen’ gehouden. Men predikte de opstand tegen de geestelijke tienden en de leenrechten. Het volk werd aangemoedigd de wapens op te nemen tegen de Oostenrijkers. 2 dagen later schafte de commandant van Gent al de leenrechten van de stad Oudenaarde en de toltarieven af.
Op 19 december werd gepubliceerd dat men al de wapenschilden op koetsen, rijtuigen, poorten, balkons en dergelijke meer, moest verwijderen. Er werd ook vernomen dat de Nationale Conventie op 15/12/1792 alle kloosters, abdijen en godshuizen had afgeschaft. De verslagenheid onder de bevolking was groot.
Begin januari 1793 trok een vertegenwoordiging, waaronder ook de Oudenaardse burgemeester, naar Gent om protest aan te tekenen. Op 7 januari kwam de Gentse commandant Ferrand naar Oudenaarde om het stadsbestuur op andere gedachten te brengen en het decreet van 15/12/1792 te aanvaarden. Het stadsbestuur bleef weigeren. Hierop werd het stadbestuur afgezet en vervangen door 7 mannen die men spottend ‘de zeven hoofdzonden’ noemde. Overal werden pamfletten en schimpschriften opgehangen, waarbij het volk tot opstand werd aangezet. Op 22 februari kwam Ferrand opnieuw naar Oudenaarde en deed de 7 vertegenwoordigers van de stad vergaderen. Hij dwong hen inventarissen op te maken van de kloosters. Ze weigerden? Het kwam tot een hevige discussie met Jacques Raepsaet die bedreigd werd met de guillotine. De 7 vertegenwoordigers werden op hun beurt afgezet en vervangen door 4 anderen, ‘de vier uitersten’ genoemd.
Vanaf 21 maart zag men dagelijks Franse troepen passeren die de aftocht richting Frankrijk deden. ’s Nachts werd de vrijheidsboom gekapt en in de Schelde gegooid. Op 29 maart verlieten de laatste Fransen de stad, met als bestemming Kortrijk.
Hopla! Daar ze Oostenrijkers weer (bis)
Op 01/04/1793 kwamen de Oostenrijkers binnen de stad en legden beslag op de proviandmagazijnen. 6 dagen later arriveerde de voorwacht van het Pruisische leger. De dag nadien kwam het grote Pruisische leger (12.000 man) naar Oudenaarde. 4.000 werden in de stad gelogeerd en 8.000 daarbuiten. De mensen werden verzocht de soldaten goed te verzorgen. Op 9 april vertrok het leger.
Ook in april passeerde het Hollandse leger (20.000 man) onder leiding van de zoon van de prins van Oranje, die zijn hoofdkwartier in het hospitaal vestigde.
In mei 1793 kwam baron Clemmen de Peteghem, commissaris van de keizer naar Oudenaarde en stelde een nieuw stadsbestuur samen. Burgemeester werd Emmanuel Bauwens.
De volgende maanden was er een komen en gaan van troepen. De strijd tussen de Fransen en de Verbondenen ging onverminderd verder. In november 1793 kwamen 3.000 Franse krijgsgevangenen aan. Ze vonden een onderkomen in de lakenhal, het oud zwartzusterhuis, het dobbel kwartier op Pamele en in de kazerne aan de Einepoort. Enkele dagen later werden ze overgebracht naar het provinciaal correctiehuis in Gent.
Vanaf 02/12/1793 begon men overal loodsen te maken voor het Engelse leger dat moest komen. Op 12 december kwamen de Engelsen aan. De stad moest 7.000 man herbergen. Door de overbevolking brak er onder de Franse krijgsgevangenen een besmettelijke ziekte uit, die na een tijdje ook de burgers aantastte. Dagelijks stierven 7 krijgsgevangenen. De refuge van Ename bleek in januari 1794 te klein om al de zieken op te vangen. Het gouvernement zond 2 bijzondere geneesheren om de aard van de ziekte te onderzoeken.
Op 26 april kreeg het garnizoen het bevel om met de Franse krijgsgevangen te vertrekken. In de kloosters werden grote magazijnen ingericht. De volgende dagen kwamen buitenlieden van rond Kortrijk naar Oudenaarde gevlucht. Dit wees op naderend Frans onheil. Op 24 mei was keizer Frans II (zie schilderij) op doorreis in Oudenaarde. Hij wisselde van paarden in de Posterij en vervolgde zijn weg naar Tielt.
In juni werd de stad in staat van verdediging gesteld. De meersen rond de stad werden onder water gezet. Op 23 juni waren de Fransen tot in Moregem doorgedrongen. De volgende dag naderden de Fransen de stad. Een geblinddoekte trompetter werd in naam van zijn oversten naar de stad gestuurd om de stad op te eisen. Zijn eis werd geweigerd. De voorposten van het Franse leger kregen het aan de stok aan de Belle Hotesse in Bevere. Er vielen enkele doden. De Fransen trokken zich terug.
Na enkele dagen te hebben gewacht, kwamen ze de 27ste terug. Er ontspon zich een hevig gevecht aan de kerk van Bevere. De Fransen beschoten de stad vanaf ‘den schorsemolen’ aan de kerk van Bevere. Veel mensen vluchtten uit de stad. ’s Avonds deed de bezetting van de stad na hevig kanonvuur een uitval. Ze kwamen tot aan de kerk van Bevere, doch moesten zich geleidelijk aan toch terugtrekken onder druk van de Franse overmacht. De Fransen beschoten opnieuw de stad. Toen ze zagen dat de bezetting hulp kreeg van 2 bataljons Russische soldaten, trokken ze hun geschut terug en staken een aantal woningen in Bevere in brand.
De volgende dag was er volop strijd tussen de Hessisch-Oostenrijkse en Franse troepen. De kansen wisselden. Gekwetsten werden door de stad vervoerd naar een hospitaal in de Vontstraat in Leupegem. ’s Avonds was de strijd verre van beslist.
Op 29 juni wisselden opnieuw de kansen en kwam ’s avonds de Engelse hertog van York zich in de strijd gooien. Er viel geen beslissing.
De volgende morgen vernam men dat de Fransen ‘s nachts vertrokken waren richting Brugge. De Engelsen zetten de achtervolging in.
Vanaf 1 juli kwamen de meeste vluchtelingen terug in de stad. Verschillende wagens met waarden en effecten, welke toebehoorden aan de heren De Smet, Bauwens, Raepsaet, Vanderdonckt, Cnudde en aan het hospitaal, vertrokken naar Zeeland. De vernoemden waren al een week eerder naar Zeeland vertrokken.
Op 3 juli kwam heel onverwacht het bevel voor de bezetting om de stad onmiddellijk te verlaten. Heel wat buskruit en kanonballen werden in de Schelde gegooid. De voedermagazijnen op de Eindries werden in brand gestoken.
Dit was het einde van de Oostenrijkse bezetting van Oudenaarde. |